Skip to main content

Organisaties accepteren de lage succesgraad van projecten niet langer

In toenemende mate accepteren organisaties de vaak lage succesgraad van projecten niet langer. Er bestaat zowel binnen overheid als bedrijfsleven onmiskenbaar een trend naar strakkere aansturing van projecten, betere invulling van de verantwoordelijkheid van de gebruikersorganisatie en effectievere coördinatie van projecten. KPMG onderkent hierin vier speerpunten. In dit artikel beschrijven wij deze speerpunten en geven wij enkele handreikingen.

C-2008-0-Moonen-0

Een introductie van Dione de Jong

KPMG’s visie

Stakeholders verwachten dat organisaties de investeringen in veranderingen op verantwoorde wijze inzetten. Steeds meer willen zij weten welke keuzen worden gemaakt, hoe deze keuzen worden gemaakt en welke effecten deze keuzen hebben. Deze organisaties weten daarbij bovendien vaak de publieke spotlights op zich gericht, vooral als het gaat om maatschappelijk gevoelige onderwerpen en projecten die het dagelijks leven van andere partijen direct raken. Kortom, managers en bestuurders willen en moeten zeker van hun zaak zijn. Een beheerste uitvoering van projecten en programma’s staat dan ook hoog op de agenda bij organisaties. Het succes wordt immers afgemeten aan de mate waarin men de doelstellingen van de overkoepelende programma’s weet te realiseren.

Verscheidene KPMG-studies ([KPMG04], [KPMG05]) en ervaringen uit de praktijk wijzen uit dat programma’s en projecten slechts in beperkte mate de verwachte baten weten te realiseren, waardoor investeringen onvoldoende gerechtvaardigd kunnen worden. De bijdrage van programma’s en projecten aan de realisatie van de bedrijfsdoelstellingen is hierdoor beperkt, als al inzichtelijk is wat de directe bijdrage van een programma of project is. Daarnaast worden organisaties en IT-omgevingen steeds complexer en meer geïntegreerd en steunen primaire bedrijfsprocessen in toenemende mate op IT, wat vanzelfsprekend een groter verandervermogen van een organisatie verlangt. Strakke sturing op programma- en projectmanagement heeft bewezen één van de belangrijkste succesfactoren te zijn om de verwachtingen waar te kunnen maken.

Strakke sturing gaat daarbij verder dan het naleven van een projectmanagementmethodiek en het inzetten van een goede projectmanager. Strakke sturing vraagt om een gedegen structuur voor het managen van het totaal van investeringen en veranderingen in een organisatie. Het is de visie van KPMG dat drie typen structuren van management en controle nodig zijn om bovengenoemd dilemma te trotseren, te weten: projectmanagement, programmamanagement en portfoliomanagement. Deze structuren worden in figuur 1 weergegeven.

C-2008-0-Moonen-1

Figuur 1. Structuren van management en controle.

KPMG onderkent een aantal speerpunten voor de komende jaren die een actuele rol zullen spelen bij het professionaliseren van het projectmanagement binnen organisaties:

  • Project Portfolio Management: selectie en coördinatie;
  • Benefitsmanagement: sturen op realisatie;
  • Project Management Office: ondersteuning;
  • Groei naar volwassenheid: verbetering.

De elementen worden hierna toegelicht.

Project Portfolio Management

Het begrip portfoliomanagement is relatief nieuw en kent nog vele verschillende verschijningsvormen. Dit uit zich in een ruim aanbod van verschillende beschrijvingen. In essentie gaat portfoliomanagement om de besluitvorming inzake uit te voeren programma’s en projecten, terwijl project- en programmamanagement zich concentreren op de realisatie van doelstellingen.

Portfoliomanagement: ‘Continue en consistente selectie, prioritering, budgettering en evaluatie van programma’s en projecten teneinde een portfolio te creëren die het best aansluit bij de strategie, maximale waarde toevoegt, en in balans is qua risico.’ ([Hoek06])

Programma’s: ‘Een groep van gerelateerde projecten die op een gecoördineerde manier worden gemanaged om benefits te realiseren die niet kunnen worden gerealiseerd door de projecten individueel te managen.’ ([PMI99])

Projecten: ‘Een geheel van samenhangende activiteiten, uitgevoerd ten behoeve van een vooraf overeengekomen resultaat, met een begin en een einde, gebruikmakend van begrensde middelen en menskracht en meestal eenmalig van aard.’ ([Aken97])

Uit onderzoek is gebleken dat het achterwege blijven van een effectief portfoliomanagementproces invloed heeft op de succesgraad van projecten. Dit betekent dat effectiviteit van portfoliomanagement van belang is voor het verhogen van het verandervermogen van de organisatie ([Hoek06]).

Vraag is hoe een effectief portfoliomanagementproces ingericht zou moeten worden. Over het algemeen zie je in een goed proces de elementen terugkomen die in het in figuur 2 weergegeven KPMG-model zijn opgenomen. Dit model is internationaal door KPMG ontwikkeld op basis van ‘good practices’ uit de praktijk, wetenschappelijke publicaties en kennis en ervaring van KPMG-adviseurs.

C-2008-0-Moonen-2

Figuur 2. Het internationale KPMG Portfolio Management Maturity Model.

Hieronder worden de negen aandachtsgebieden uit het model kort toegelicht.

  • Alignment: samenhang tussen businessdoelen en projecten.

    Het doel van Alignment is om een objectief, uitgebalanceerd en geaccepteerd proces in te richten waarmee alle (nieuwe) initiatieven ontwikkeld en gefilterd kunnen worden, zodat als output een lijst met geprioriteerde initiatieven ontstaat. Daarbij dient er aansluiting te zijn met de organisatiestrategie, andere initiatieven en de veranderende omgeving.
  • Benefits Management: sturen op de realisatie van de beoogde baten.

    Het doel van Benefits Management is het bieden van een structuur voor het vaststellen van de beoogde baten en het sturen op de realisatie daarvan. Cruciaal hierin is dat de beoogde baten aansluiten op de vanuit de business gestelde doelen. Zie voor meer informatie de volgende paragraaf in dit artikel.
  • Capacity Management: sturen op het tijdig beschikbaar stellen van benodigde resources (mensen en middelen).

    Het doel van Capacity Management is zeker te stellen dat de organisatie de benodigde resources heeft voor de realisatie van de portfolio, op een kostenefficiënte en tijdige manier.
  • Performance Management: sturen op vooraf gedefinieerde KPI’s.

    Het doel van Performance Management is het monitoren van de binnen het portfolio geleverde prestaties afgezet tegen gedefinieerde eisen (KPI’s) teneinde de prestaties van de portfolio te optimaliseren.
  • Financial Management: beheersen van kosten en sturen op financiële indicatoren.

    Het doel van Financial Management is het inzichtelijk maken en beheersen van de financiële stromen, het evalueren van de financiële impact van mogelijke investeringen, het optimaliseren van de financiële return van de gehele portfolio, en het zeker stellen van efficiënt en effectief financieel management.
  • Risk Management: beheersen van risico’s.

    Het doel van Risk Management is het inzichtelijk maken van mogelijke (inherente) risico’s die de organisatie loopt tijdens het realiseren van de strategische doelstellingen in de vorm van projecten en het beheersen hiervan.
  • Governance: evenwicht en samenhang in besturing.

    Het doel van Governance is het inrichten van besturing, beheersing en toezicht gericht op een efficiënte en effectieve realisatie van de organisatiedoelstellingen door het structureren van rollen, verantwoordelijkheden, overlegorganen en rapportagelijnen binnen de portfolio en onderliggende programma’s en projecten.
  • Organisation & Leadership: stijl van leidinggeven en inrichting PMO.

    Het doel van Organisation & Leadership is het optimaal benutten van de ingerichte governancestructuren door sponsorschap vanuit de top en de stijl van leidinggeven en ondersteuning vanuit een Project Management Office teneinde de binnen de portfolio gedefinieerde programma’s en projecten te kunnen beheersen.
  • Communication & Stakeholder Management: creëren van draagvlak.

    Het doel van Communication & Stakeholder Management is het inzichtelijk maken van de betreffende stakeholders en het betrekken en betrokken houden van de stakeholders bij de realisatie van de portfolio teneinde de beoogde baten te realiseren.

C-2008-0-Moonen-f

Hans Moonen bespreekt de ontwikkelingen rondom project portfolio management

De mate waarin een organisatie in staat is de bovengenoemde aandachtsgebieden effectief uit te voeren bepaalt de toegevoegde waarde van het portfoliomanagementproces voor deze organisatie. Op basis van dit model is KPMG in staat het portfoliomanagementproces voor organisaties in te richten of het reeds aanwezige proces te beoordelen en verbeterstappen te definiëren.

Naast de uitdaging van het inrichten en sturen van het proces voor effectief portfoliomanagement blijken in de praktijk nog enkele meer inhoudelijke uitdagingen te bestaan. Uit onderzoek van KPMG en de resultaten van diverse round-tables die KPMG halfjaarlijks organiseert, komt een aantal actuele issues naar voren waar organisaties mee stoeien. De belangrijkste knelpunten worden hierna kort uiteengezet.

  • De positionering van verschillende functies van Project Portfolio Management is nog een grijs gebied. Enerzijds wordt vanuit Project Portfolio Management een ondersteunende rol verwacht waarbij onder andere resourcemanagement wordt ingevuld. Anderzijds vervult het een beslissende en prioriterende rol vanuit het topmanagement van de organisatie. Tussen deze twee elementen zit een spanningsveld en dit heeft een negatieve invloed op de relatie tussen het Project Portfolio Management enerzijds en de uitvoering in de vorm van programma’s en projecten anderzijds. Het omgaan met dit spanningsveld wordt als zeer lastig ervaren. Uit de round-table bijeenkomsten is vanuit de deelnemers naar voren gekomen dat het raadzaam is om beide rollen in ieder geval op te splitsen. Het is onmogelijk om met één pet op beide rollen in te vullen. De ondersteunende rol kan dan worden ingevuld met de inrichting van een Project Management Office.
  • Samenhangend met de positionering van portfoliomanagement kan de beslissende en prioriterende rol an sich als knelpunt worden aangedragen. De projectfunctie is argwanend richting het ‘controlerende’ Project Portfolio Management en laat daarom niet het achterste van de tong zien. Hierdoor krijg je niet de gewenste objectieve informatie en is sturing onmogelijk. Maar hoe los je dit op? Uit de round tables is vanuit de deelnemers naar voren gekomen dat het zaak is om een negatieve afrekencultuur te voorkomen. Veroordeel mensen niet als ze eerlijk zeggen dat het ergens mis gaat, maar waardeer dit. Vier daarnaast samen successen, ook al vinden die niet direct binnen het eigen project plaats. Kernwoord in dit geheel is transparantie. Zorg dat organisatiebreed bekend is wat op dit moment belangrijk wordt geacht voor het bedrijf en beargumenteer dit. Hierdoor creëer je begrip en stimuleer je het denken als één organisatie met een gezamenlijk belang.

Project Portfolio Management is zeker nog geen uitontwikkeld vakgebied. Het is een uitdaging om de komende jaren stappen voorwaarts te maken. Verder onderzoek en round-tables kunnen hier een goede bijdrage aan leveren.

Benefitsmanagement

Bij veranderingen in de vorm van projecten en programma’s is er altijd veel aandacht geweest voor het kostenaspect. De laatste jaren is daarnaast een focus gekomen op beheersing van de risico’s. Het daadwerkelijk sturen op de batenkant van de verandering is echter nog steeds een onderbelicht aspect, maar mag zich verheugen in toenemende aandacht.

KPMG heeft een model ontwikkeld (figuur 3) waarmee de realisatie van de baten continu gemanaged kan worden. Het model gaat ervan uit dat baten voorafgaand aan het project gedefinieerd worden, waarna vervolgens tijdens het project en in de periode daarna op cyclische wijze de realisatie van de baten continu gevolgd en gemanaged wordt. Tevens is het zaak dat er afstemming tussen benefitsmanagement en de omgeving bestaat, zodat zeker wordt gesteld dat de wijze van benefitsmanagement past bij de organisatie, dat zij elkaar waar mogelijk versterken en dat zoveel mogelijk gesteund wordt op de bestaande processen en informatie.

C-2008-0-Moonen-3

Figuur 3. Model benefitsmanagement.

Benefitsmanagement betreft eigenlijk prestatiemeting op de veranderorganisatie. Eenieder die ooit betrokken is geweest bij de invoering van prestatiemeting (bijvoorbeeld Balanced Scorecard of in verdergaande vorm de koppeling met prestatiebeloningen) weet dat hierbij naast de inhoudelijke uitdaging van correct meten, ook een belangrijke uitdaging ligt op het menselijke en organisatieculturele vlak. Het inzichtelijk maken van prestaties en het daarop afrekenen kan leiden tot grote weerstand. Immers, bij transparantie heeft niet iedereen dezelfde belangen.

Inhoudelijk heeft benefitsmanagement daarbij nog de uitdaging van het vooraf inschatten van de beoogde baten in een veranderende omgeving. Hierbij zijn een gezond-kritische houding en evaluatie achteraf de belangrijkste factoren ter verbetering van deze inschattingen ([Meijs05]).

Project Management Office

Naast de verbetering van de individuele projectbeheersing is tegelijkertijd het besef gegroeid dat de benodigde kennis en ervaring niet langer bij één persoon aanwezig kan zijn, maar dat er een team van experts nodig is voor het management. Bij grotere organisaties doet het Program/Project Management Office zijn intrede. Vanuit het PMO wordt de projectleiding ondersteund en het projectmanagement verder versterkt.

De belangrijkste functies van een PMO zijn:

  • Resourcemanagement. Het PMO houdt zich bezig met de verbinding tussen de beschikbare resources en de vraag vanuit de programma’s en projecten. Specifieke resourceverantwoordelijkheden zijn de resourceplanning, resourceontwikkeling en het relatiemanagement met de belangrijkste leveranciers en partners.
  • Infrastructuur. Het PMO houdt zich bezig met het vormgeven van de infrastructuur en architectuurondersteuning die nodig is om portfolio-, programma- en projectmanagement in staat te stellen hun taken uit te voeren. Daarbij kan gedacht worden aan de implementatie van ondersteunende systemen en het coördineren en structureren van de samenwerking met andere afdelingen zoals HR, Finance, Facilities, etc.
  • Standaarden voor programma- & projectmanagement. Het PMO houdt zich bezig met het definiëren en vormgeven van standaarden voor programma- en projectmanagement. Concreet betekent dit het ontwikkelen van standaardwerkwijzen voor programma- en projectmanagement, het registreren en rapporteren over programma’s en projecten, het recruiten en ontwikkelen van de programma- en projectmanagementkwaliteiten binnen de organisatie, etc.

KPMG heeft een model ontwikkeld (figuur 4) ter ondersteuning bij de implementatie en het managen van een PMO.

C-2008-0-Moonen-4

Figuur 4. Model implementeren en managen PMO.

KPMG kan organisaties helpen om de effectiviteit van het PMO te vergroten, door:

  • awareness te creëren inzake Project Portfoliomanagement;
  • één centrale project office te creëren;
  • de communicatiestromen en statusrapportages te stroomlijnen;
  • de organisatie te begeleiden bij het creëren van commitment onder het senior management;
  • betere centrale tools in te zetten.

Volwassenheid projectmanagement

Falend project- en programmamanagement kost organisaties jaarlijks zeer veel geld. Dat organisaties zich hiervan bewust zijn is terug te zien in de ontwikkeling van verschillende project- en programmamanagementmethoden. Bestaande methoden voor project- en programmamanagement bieden organisaties handvatten om hun individuele projecten en programma’s te besturen. KPMG hanteert een volwassenheidsmodel (figuur 5) waarmee organisaties inzicht krijgen in de wijze waarop zij de besturing kunnen verbeteren en daarmee meer volwassen kunnen worden. Dit model is een leidraad bij het uitwerken van mogelijk te maken verbeterslagen.

C-2008-0-Moonen-5

Figuur 5. Volwassenheidsmodel projectmanagement. [Klik hier voor grotere afbeelding]

Binnen dit model zijn de volgende vijf overkoepelende volwassenheidsniveaus te onderkennen:

  1. Management van geïsoleerde projecten;
  2. Multiprojectmanagement;
  3. Basis programmamanagement;
  4. Volwassen programmamanagement;
  5. Portfoliomanagement.

Op het laagste niveau worden losse projecten decentraal vanuit de bedrijfsvoering opgestart, zonder dat hierbij rekening wordt gehouden met andere, samenhangende projecten. Vanaf het tweede niveau worden er oplossingen geïmplementeerd over meerdere projecten heen, onder andere gericht op het afstemmen van de projectplanningen en de toewijzing van de (schaarse) resources. Hiermee wordt er een invulling gegeven aan de behoefte binnen de organisatie om onderlinge ervaringen uit te wisselen en projectafhankelijkheden op elkaar af te stemmen.

Op het derde niveau worden programma’s gestart om organisatorische veranderingen die van strategisch belang zijn aan te sturen. Het gaat hierbij niet meer alleen om het gecoördineerd aansturen van meerdere samenhangende projecten, maar ook om het daadwerkelijk realiseren van de met het programma beoogde doelstellingen. De sturing hierop vindt echter nog niet op een formele wijze plaats en de lijn wordt beperkt betrokken bij het programma.

Zodra een organisatie ervaring heeft opgedaan op het gebied van programmamanagement bevindt deze organisatie zich op het vierde niveau. Binnen de organisatie zijn volledig ingerichte processen aanwezig. De programma’s krijgen veel aandacht vanuit de top van het management en de lijn wordt intensief betrokken bij de programma’s. Binnen de organisatie past de opzet van een centraal programmabureau, dat verantwoordelijk is voor alle lopende projecten en programma’s binnen de organisatie. De organisatie zal naast programmamanagement expliciete aandacht gaan besteden aan Project Portfolio Management. Een belangrijk element zal stuurgroepvorming zijn. Een adequate samenstelling van de stuurgroep kan bijdragen aan alignment tussen de programma- en de organisatiestrategie.

Op het hoogste niveau past de organisatie de gebruikte methoden en technieken aan de specifieke wensen en eisen van de organisatie aan. De organisatie zal werken aan de implementatie van een geïntegreerd governancemodel voor project-, programma- en portfoliomanagement. Een hiermee gepaard gaande ontwikkeling is het ‘ombouwen’ van het centrale programmabureau tot een Project Portfolio Managementbureau, dat behalve voor project- en programmaondersteuning ook verantwoordelijk is voor de Project Portfolio Managementfunctie ([Haag07]).

Met behulp van het volwassenheidsmodel ondersteunt KPMG organisaties bij het bepalen van de volwassenheid van het projectmanagement in de organisatie. Door het houden van interviews wordt de besturing van projecten in de organisatie geanalyseerd en wordt voor elk aandachtsgebied in het model een volwassenheidsniveau bepaald.

C-2008-0-Moonen-f2

De deelnemers van de workshop Project Portfolio Management

Vervolgens wordt samen met de organisatie het ambitieniveau van volwassenheid bepaald. Op basis van de huidige situatie en het geambieerde niveau kan hierna een stappenplan worden opgesteld waarmee het gewenste volwassenheidsniveau kan worden bereikt.

Overigens is het niet per definitie zo dat elke organisatie moet streven naar volwassenheidsniveau 5. Voor elke organisatie ligt het noodzakelijke niveau anders. Het niveau is mede afhankelijk van het aantal veranderingen per jaar, de complexiteit van de veranderingen, de omvang van de organisatie en het besturingsmodel van de organisatie.

KPMG onderkent een aantal groeifasen in het vermogen tot het doorvoeren van veranderingen in een organisatie. Naarmate de organisatie beter in staat is de veranderingen effectief uit te voeren en te beheersen zal zij beter in staat zijn de uiteindelijke doelstellingen te realiseren (figuur 6).

C-2008-0-Moonen-6

Figuur 6. Groeifasen in het vermogen tot veranderen.

Naarmate de project-, programma- en portfoliomanagementprincipes meer en meer in de bedrijfsvoering van de organisatie zijn opgenomen, zal het managen van veranderingen in steeds grotere mate een dagelijkse activiteit worden voor de organisatie.

Tot slot

De wereld verandert en ontwikkelingen volgen elkaar in een steeds hoger tempo op. In deze wereld worden projecten en programma’s voor bedrijven steeds belangrijker om hun marktpositie te behouden of uit te bouwen. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de huidige projectenportfolio de toekomstige (winst)mogelijkheden bepaalt. In dit licht is de toenemende aandacht van belanghebbenden binnen en buiten de organisatie voor de uitvoering en beheersing van deze projecten logisch. De vier speerpunten die in dit artikel uiteen zijn gezet, kunnen u hierbij helpen.

‘De speerpunten’

Project Portfoliomanagement: selectie en coördinatie

Complexe projectomgevingen, met verschillende organisatieculturen, verschillen in IT-landschap en diverse mogelijke oplossingen, vragen om aandacht voor het managen van de totale projectenportfolio. Een helder en gestructureerd portfoliomanagementproces ondersteunt niet alleen het nemen van investeringsbeslissingen, maar ook het continu managen van het totale portfolio aan projecten.

Het portfoliomanagementproces ondersteunt het maken van keuzen en het sluiten van compromissen, terwijl de planning- en resourcebeperkingen in ogenschouw worden genomen en risico’s vroegtijdig worden gesignaleerd. Bovendien garandeert het proces door zijn positie in de organisatie een grote betrokkenheid van directie c.q. raad van bestuur. Wanneer dit proces effectief wordt uitgevoerd, worden de prioriteiten op de juiste wijze belegd en is er sprake van gedegen risicomanagement.

Benefitsmanagement: sturen op realisatie

Benefitsmanagement is het proces dat ervoor zorgt dat de baten, welke gekoppeld zijn aan de opgestelde strategische doelen en investeringsbeslissingen, daadwerkelijk worden gerealiseerd. Het stelt zeker dat alle ogen op de bal gericht blijven. Immers, niet het ontwikkelen en/of implementeren van systemen is de doelstelling van een project, maar het bereiken van de onderliggende doelstellingen van die systemen. Helaas wordt dit in de praktijk maar al te vaak vergeten. Belangrijkste uitdaging hierbij is realistische baten te definiëren en de realisatie continu te volgen.

Groei naar volwassenheid: verbetering

Steeds meer staat de vraag centraal hoe een organisatie de besturing van haar individuele programma’s en projecten kan verbeteren in relatie tot haar huidige prestaties. Er zijn talloze methoden voor programma- en projectmanagement beschikbaar, maar deze geven geen inzicht in mogelijke verbeterpunten. Een praktisch toepasbaar volwassenheidsmodel maakt dit wel mogelijk.

Programma Management Office (PMO): ondersteuning

Programmamanagement zorgt ervoor dat projecten niet alleen het gewenste individuele resultaat opleveren, maar door de overkoepelende coördinatie, ondersteuning en integratie ook de strategische doelen realiseren. Toonaangevende organisaties investeren in dit kader steeds vaker in een Programma Management Office (PMO), dat zorg draagt voor de dagelijkse coördinatie, projectadministratie, resourcemanagement, operationele planning en bewaking van alle projecten gericht op het realiseren van de project- en programmadoelstellingen.

Literatuur

[Aken97] T. van Aken, De weg naar projectsucces, eerder via werkstijl dan via instrumenten, 1997.

[Hoek06] Drs. E. van den Hoek, Portfoliomanagement: de spin in het web van projecten, 2006.

[Haag07] Drs. N. Haagsman, Programmamanagement: nog lang niet volwassen!, 2007.

[KPMG04] KPMG, Programmamanagement leidt tot betere projectresultaten, 2004.

[KPMG05] KPMG, Global IT Project Management Survey, 2005.

[Meijs05] Drs. S. van der Meijs, Grip op Benefits Management, 2005.

[PMI99] PMI Netherlands, The Guide to the Project Management Body of Knowledge, 1999.

Information governance: de nieuwe positie van de CIO

Een effectief gebruik van informatie wordt steeds wenselijker binnen organisaties, zo blijkt uit het onderzoek van KPMG over information governance ([KPMG07]). De rol van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de rol van informatievoorziening in de organisatie veranderen. Mede hierdoor staat een goede business-ICT alignment als randvoorwaarde hoog op het prioriteitenlijstje van de Chief Information Officers (CIO’s), en impliciet daarmee ook de invulling van hun rol binnen de organisatie. Daarmee rijst de vraag of de bestaande inrichting van de ICT-afdeling en het takenpakket van de CIO nog wel passen bij deze ontwikkelingen. In dit artikel motiveert de auteur zijn visie op de positie van de CIO aan de hand van drie prikkelende stellingen. Deze stellingen zijn getoetst aan het publiek van het KPMG IT Advisory Seminar ‘Trends in IT – Information Governance’ op 1 november 2007. Zijn reactie en suggesties voor de CIO om mee te groeien in de veranderende ICT-rol zijn in het artikel verwerkt.

C-2008-0-Kooper-1

Michiel Kooper bespreekt een aantal stellingen rondom de rol van de CIO

Inleiding

Tijdens de CIO-dag in maart 2007 gaf de Chief Financial Officer (CFO) van OAD, de heer Kalter, een presentatie over de rol van ICT in de reisbranche. Zoals in veel organisaties was hij als financieel directeur ook verantwoordelijk voor de ICT binnen de organisatie. Een stemming onder het publiek liet zien dat ongeveer de helft van de aanwezige CIO’s (ICT-managers/ICT-directeuren) aan de CFO rapporteerde. Maar is dit wel de ‘juiste’ positie voor een CIO?

Uit het onderzoek van KPMG naar information governance zoals gepresenteerd op het seminar van 1 november 2007 ([KPMG07]) blijkt dat men verwacht dat information governance in de toekomst een belangrijke rol gaat spelen, onder andere omdat de exploitatie van informatie leidt tot nieuwe business. Ook blijkt dat information governance op dit moment bij de meeste organisaties onderbelicht blijft. De verantwoordelijkheid hiervoor zou op het hoogste niveau moeten liggen. Zou deze rol voor de CIO weggelegd zijn?

Giarte onderzoekt jaarlijks de trends in ICT vanuit een organisatorisch perspectief ([Giar07]). In haar onderzoek van 2007 blijkt dat vijftig procent van de ondervraagden verwacht dat de business ICT de komende jaren op een andere manier gaat besturen. Redenen hiervoor zijn:

  • Door technologische ontwikkelingen, rationalisatie en integratie van systemen, en door outsourcing van veelal infrastructurele taken verschuift het takenpakket meer naar applicatie/informatiegerelateerde taken.
  • Organisaties worden informatie-intensiever (zie ook KPMG-onderzoek) en afhankelijker van nieuwe ICT-systemen, waarbij de ICT-organisatie een ‘dominant faciliterende’ rol krijgt.
  • Vanuit een behoefte en vanuit een verplichting zullen nieuwe governancestructuren worden ingevoerd om een hogere transparantie te verkrijgen.
  • De business verwacht dat ICT dichter naar hem toe zal groeien, dat business en ICT beter ‘aligned’ moeten zijn.
  • Organisaties worden meer en meer onderdeel van een waardeketen als ‘netwerkorganisatie’, waardoor er meer behoefte is aan informatie-uitwisseling buiten de muren van de eigen organisatie.

Gaan de positie en rol van de CIO hierdoor ook veranderen?

‘Wat is een CIO?’ is de logische vraag die bij de bovengenoemde vragen opkomt. De term Chief Information Officer, waar de afkorting CIO voor staat, dekt niet automatisch de lading. Hiervoor refereren wij naar Maes ([Maes03]), die naar ons idee een helder overzicht geeft van de rollen die een CIO kan vervullen. Kort samengevat is een CIO voor hem een informatiestrateeg, een bedrijfsstrategieadviseur, een ICT-portfoliomanager, een organisatiearchitect, een businessadviseur en een trendwatcher tegelijk.

Met deze beelden in het achterhoofd poneren wij een enkele prikkelende stellingen over de positie van de CIO en zijn rol bij organisaties voor de komende jaren. Per stelling zullen we de motivatie toelichten, de reactie van het publiek in de workshop op het seminar van 1 november 2007 weergeven en mogelijke consequenties voor een organisatie bespreken. Ook geven we een aantal suggesties voor de CIO om in die nieuwe rol mee te groeien.

Stelling 1: De CIO moet zich meer met informatie en minder met technologie bezighouden

Vanzelfsprekend mag technologie niet veronachtzaamd worden, maar in welke mate moet een CIO zich bezighouden met technologie? Kan een CIO zich in gelijke mate met informatie en met techniek bezighouden, of moet zijn aandacht op andere wijze verdeeld worden?

Uit de eerdere verwijzing naar de definitie van Maes over de rollen van de CIO blijkt al dat in onze opinie een CIO veel meer aan de kant van de businessprocessen en de informatiehuishouding zit, dan aan de technologiekant. Ook het KPMG-onderzoek naar information governance bevestigt dit. Hieruit blijkt dat CIO’s hun meeste tijd spenderen aan stroomlijning van systemen en niet aan de strategische waarde van informatie. Verder wordt deze nieuwe positionering van de CIO benoemd in meerdere artikelen en boeken. Zo vinden we deze helder verwoord terug in het boek The New CIO Leader. Setting the agenda and delivering results van de onderzoekers Broadbent en Kitzis. Zij hebben een diepgravende analyse opgesteld over de rol van de CIO ([Broa05]). Zij waarschuwen de CIO niet te blijven hangen in de rol van ‘Chief Technology Mechanic’. In hun visie krijgt de CIO, na het internetdebacle aan het begin van 2000, weer mogelijkheden, mits hij zich opstelt als een leider in verandering. Zij zien de positie van de CIO veranderen, niet alleen door ontwikkelingen binnen de organisatie, maar ook door de (her)positionering van de grote, invloedrijke ICT-ondernemingen. Deze ondernemingen richten zich steeds meer op het bedrijfsproces, in plaats van op de onderliggende technologie. Als een CIO zich op de techniek blijft richten, dan zou zijn functie op termijn wel eens overbodig kunnen worden. Veel meer moet hij zich opstellen als de regisseur die de relatie tussen organisatie en leveranciers onderhoudt.

In een paneldiscussie in het CIO magazine tussen een aantal experts ([Duff07]) gaat men zelfs een stap verder door de ‘techniekrol’ volledig te scheiden van de CIO-functie. Eén van de panelleden stelt dat er eigenlijk een CIO en een CTO (Chief Technology Officer) in een organisatie zouden moeten zijn. De CIO rapporteert aan de CEO en maakt deel uit van het topmanagementteam (raad van bestuur of directie). Hij houdt zich bezig met de informatievraag en weet hoe ICT-investeringen in businessterminologie vertaald kunnen worden. Hij is de brug tussen technologie en business. De CTO houdt zich enkel bezig met techniek. Zijn positie is afhankelijk van het gebruik van de technologie in een organisatie.

In onze praktijk zien we nog weinig voorbeelden van de expliciete positionering van een CIO, zoals geschetst in de paneldiscussie. Ook uit het information governance-onderzoek van KPMG blijkt dat een CIO eerder de rol van CTO vervult. In de workshop geeft vijftig procent van de deelnemers aan dat zij het eens is met de stelling en twintig procent is het oneens met de stelling. Refererend aan de rollen die Rik Maes beschrijft ([Maes03]) vindt meer dan negentig procent dat de huidige CIO voornamelijk als een ICT-portfoliomanager optreedt. Er zou meer nadruk moeten komen op de informatievoorziening, waarbij aangegeven wordt dat de business moet proberen meer van de ICT te begrijpen.

In onze dagelijkse praktijk ervaren we als adviseurs bij bijvoorbeeld het begeleiden van outsourcingtrajecten, dat de taakstelling van de CIO verandert. Technisch gerichte activiteiten worden uitbesteed en de eigen ICT-organisatie behoudt voor deze activiteiten voornamelijk een regierol. Toch blijven de meeste CIO’s zich daarna, ook bij de strategische kant van ICT, vooral bezighouden met de technologie- en minder met de business- en informatievraagstukken. Dit kan verschillende oorzaken hebben. We constateren dat veel CIO’s hun wortels in de ICT-organisatie zelf hebben en vanuit een technische achtergrond zijn doorgegroeid. Terecht mag men hierbij de vraag stellen of in de toekomst de CIO een businessachtergrond moet hebben, in plaats van een (technische) ICT-achtergrond.

Tot slot zijn informatievoorziening en informatiemanagement moeilijk te vangen (en te managen) fenomenen. Dit bleek ook in het KPMG-onderzoek, waaruit naar voren kwam dat veel deelnemers beperkt bekend zijn met de volledige betekenis van de term information governance.

Daarnaast is de informatievoorziening gefragmenteerd over de gehele organisatie. Verantwoordelijkheden binnen de informatievoorziening liggen niet centraal belegd bij de CIO. Dit leidt tot de volgende stelling:

Stelling 2: De veranderende informatiebehoefte van belanghebbenden (‘stakeholders’) en hun veranderende rol in informatie- en ICT-processen binnen de organisatie vraagt van de CIO een actieve rol als netwerker, die het overzicht houdt op de informatiehuishouding

In ons aanvullende literatuuronderzoek ter voorbereiding op deze stelling bleek de literatuur net zo gefragmenteerd als ons statement. Enigszins begrijpelijk, aangezien er op verschillende manieren naar informatie en informatiegebruik gekeken kan worden. Ook het KPMG-onderzoek schetst een dergelijk beeld. Voor deze stelling grijpen we daarom terug naar de definitie van de CIO door Maes, zoals eerder in dit artikel genoemd, en naar het boek van Broadbent en Kitzis over de ‘new CIO’. In beide beschrijvingen wordt opvallend veel nadruk gelegd op de interactieve rol die de CIO zou moeten vervullen, als informatiestrateeg, als bruggenbouwer, als organisatiestrategieadviseur, als communicatiespecialist en als netwerker. De nadruk op deze rollen is terug te voeren op een aantal fundamentele oorzaken:

  1. Al decennialang mixen business en ICT moeizaam. Herkenbaar zijn de klachten over de ondersteunende systemen in een organisatie en ICT-projecten lijken ‘altijd’ te mislukken.
  2. Historisch gezien wordt iedere functie in de organisatie (financiën, HR, Sales, Marketing, Logistiek) separaat ondersteund door eigen informatiesystemen en/of applicaties. Deze systemen vereisen alle hun eigen ondersteuning en hebben allemaal de ‘hoogste’ prioriteit. Zonder het organiseren van een structuur en samenhang tussen deze ‘silo’s’ is het erg moeilijk om deze applicaties te onderhouden.
  3. Door de versnippering van systemen zijn data-integriteit en data-eigenaarschap precaire onderwerpen. Dubbele opslag van gegevens, het up-to-date houden van gegevens, maar ook de taakverdeling bij het onderhouden van deze gegevens zijn moeilijke thema’s om goed in te richten, niet alleen vanuit technisch perspectief maar vooral ook vanuit het perspectief van de belanghebbenden.

Alle drie de oorzaken wijzen op een sterk gefragmenteerde organisatie van de informatievoorziening, met een veelheid aan belangen en belanghebbenden. Ook in de diepte-interviews in het KPMG-onderzoek naar information governance komt naar voren dat veel organisaties geen centraal aanspreekpunt hebben dat voldoende mandaat heeft om de samenhang te managen.

De ontwikkelingen op ICT-vlak van de afgelopen jaren richten zich op de samenhang van systemen, het zogenaamde architectuur-denken. Dit is een goede stap, omdat het opstellen en beheren van een ICT-architectuur vanuit technisch oogpunt structuur geeft aan de informatievoorziening in een organisatie. Door dit nu vanuit een breder perspectief te benaderen met een proces-, een business- en een informatievoorzieningsarchitectuur (enterprisearchitectuur) kan een organisatie meer grip krijgen op de informatiehuishouding in bredere zin. De ervaring leert dat dit voor veel organisaties tot een beter begrip leidt en bovendien nieuwe mogelijkheden biedt voor het benutten van de (interne en externe) informatie.

Daarmee wordt een belangrijke slag gemaakt om de coherentie in de informatiehuishouding te bewerkstelligen. Op organisatorisch vlak, het managen van belangen, ligt hierbij een zware taak van de CIO om ook de belangen van alle partijen voldoende te ondersteunen. Hierbij spelen twee aspecten een rol. Ten eerste de invulling van de rol van CIO. Hoe wil hij/zij de rol vervullen? In onze opinie zal hij als een slagvaardige netwerker met een heldere kijk op de toegevoegde waarde van ICT voor de business zichzelf moeten positioneren. Deze rol krijgt hij niet, hij zal hem moeten verwerven. Broadbent en Kitzis geven hiervoor heldere aanwijzingen.

Het tweede aspect betreft de gereedschappen die een CIO zichzelf kan aanmeten. Dankzij heldere en transparante keuzen in de ICT- en information governance, en in het ICT-portfoliomanagement kunnen de verwachtingen van de stakeholders op adequate wijze gemanaged worden. De methodieken die KPMG hiervoor hanteert, bieden CIO’s de ruimte om deze gereedschappen effectief in te richten.

In de workshop van 1 november was honderd procent van de deelnemers het eens met deze stelling. Iedereen is overtuigd van de noodzaak voor een CIO om te netwerken. Hiermee kan de businessvraag goed geïdentificeerd worden en de behoefte in het breder perspectief van de informatie- of enterprisearchitectuur geplaatst worden. Door kennis van de architectuur te hebben krijgt de CIO het vertrouwen om deze op effectieve wijze te laten functioneren.

In onze praktijk van de afgelopen jaren hebben we ervaren dat het opstellen en actief navolgen van bovengenoemde activiteiten, het opstellen en beheren van een (enterprise) architectuur, een transparante ICT-governance, en het inrichten van een werkend ICT-portfoliomanagement, een duidelijke differentiator zijn gebleken. De CIO kan als netwerker en ‘manager van belangen’ zijn belangrijke rol hierin waarmaken. Maar in welke positie kan de CIO er dan voor zorg dragen dat hij met succes invulling kan geven aan deze rol? Hiervoor poneren wij de laatste stelling:

Stelling 3: Strategische alignment tussen business, informatie en ICT is pas echt mogelijk als de CIO rechtstreeks aan de CEO rapporteert

De door Giarte verwachte veranderingen in de governance van ICT zouden vanuit het ‘business/ICT-alignment’-perspectief een goede ontwikkeling kunnen zijn. Business/ICT-alignment is een fenomeen waarmee de samenhang tussen ICT-organisatie, ICT-systemen, informatie, informatiemanagement, en de samenwerking met en ondersteuning van de organisatie en haar bedrijfsprocessen wordt aangeduid. Sinds het midden van de jaren negentig is er veel onderzoek gedaan naar de wijze waarop deze samenhang, en daarmee de effectiviteit van ICT, geborgd kan worden in een organisatie.

In het bijzonder heeft het volwassenheidsmodel van Luftman ([Luft00]) eraan bijgedragen dat deze samenhang meetbaar is en daarmee ook geoptimaliseerd kan worden. Zijn uitgangspunt is dat het succes van alignment binnen een organisatie wordt bepaald door een effectieve invulling van de componenten communicatie, partnerschap, architectuur, competentie, managementinformatie en governance.

Meer specifiek heeft hij een visie op de positie van de CIO, als onderdeel van de component ‘governance’. Volgens het model van Luftman is de mate van alignment tussen business en ICT hoger als de CIO rechtstreeks aan de CEO (Chief Executive Officer) rapporteert, in plaats van aan de CFO. Rapporteren door de CIO (of ICT-manager) aan de facilitair manager is volgens hem een teken van onvolwassenheid. Een ‘tussenvorm’ is het rapporteren door de CIO aan de COO (Chief Operations Officer).

In de vanuit alignment beschouwde, ideale situatie zou de CIO dus aan de CEO moeten rapporteren en niet, zoals in veel organisaties gebeurt, aan de CFO. De CEO is immers een ondernemer, die ICT als een ‘enabler’ beschouwt. De CFO heeft in organisaties (onder andere) de rol van ‘schatbewaarder’. Voor hem is ICT eerder een kostenpost. Wanneer er geïnvesteerd moet worden in ICT zal de CFO niet altijd de ideale eindverantwoordelijke zijn.

Vanzelfsprekend is enige nuance hier op z’n plaats. Een CIO of ICT-manager die zich vooral richt op het beheer van bestaande (financiële) systemen, zal weinig tegengestelde belangen hebben met een (behoudende) CFO. Voor beiden geldt dat de ICT vooral draaiende moet worden gehouden. ICT is in deze situatie gericht op een basale ondersteuning aan de business en eist geen – dan wel heeft geen – dominante rol in de (primaire) bedrijfsprocessen. In dit geval kunnen we eigenlijk ook niet spreken van ‘strategische’ alignment of samenhang tussen business en ICT. Het is voornamelijk van belang dat er een effectieve ‘operationele’ samenhang is tussen business en ICT.

Uit het onderzoek van Giarte ([Giar07]) blijkt dat er de komende periode juist veel meer geïnvesteerd gaat worden in ICT en in het bijzonder in niet-financiële systemen. Meer dan de helft van de ondervraagden verwacht een stijging van het ICT-budget. Dit heeft tot gevolg dat organisaties met deze plannen in het vooruitzicht zich moeten beraden op hun governance in relatie tot ICT en informatie. ICT krijgt een meer strategische rol te vervullen, waarbij investeringen in ICT(-systemen) directe invloed kunnen hebben op de bedrijfsvoering en de bedrijfsstrategie. In dit geval is er meer behoefte aan een strategische samenhang tussen business en ICT. Business en ICT moeten op alle niveaus interacteren en beider strategieën moeten goed op elkaar afgestemd zijn. Dit vraagt om een andere positionering van ICT binnen de organisatie en daarmee ook om een andere positionering van haar vertegenwoordigers. De CIO, verantwoordelijk voor de ICT- en informatiestrategie, moet de ruimte krijgen om investeringsbeslissingen te kunnen nemen en moet worden gezien als een gelijkwaardige partner voor de business. Beide ‘partijen’ moeten een goed begrip en voldoende kennis hebben van de toegevoegde waarde van ICT voor de business, waarbij de ICT bovendien nieuwe ideeën moet kunnen inbrengen die bij kunnen dragen aan verdere ontwikkeling van de business. In het managementteam moet een vertegenwoordiger voor ICT aanwezig zijn. Soms kan een CFO deze rol goed vervullen, maar in de meeste gevallen is het beter als de CIO zelf deel uitmaakt van het managementteam ([Smaa04]) en/of rapporteert aan de CEO ([Luft00]).

Op de stelling reageerden de deelnemers van de workshop van 1 november verdeeld. Hoewel een grote groep (vijftig procent) het eens was met de stelling gaf een deel van de zaal aan dat het resultaat afhangt van de persoonlijkheid van de direct leidinggevende. Aan de andere kant vindt men dat de CIO zijn beleid zelf moet kunnen ‘verdedigen’ op directieniveau. Daarmee kan hij aantonen dat ICT- en informatiebeleid niet alleen gericht zijn op de kosten, maar dat de ‘added value’ van ICT breder is dan louter het efficiënt ondersteunen van de business.

Uit onze ervaring blijkt dat dit soort organisatorische vragen zich niet beperkt tot de positie van de CIO, maar bovendien van toepassing is op het type besturing (centraal, decentraal, federaal) van de ICT-organisatie. Vanuit KPMG begeleiden we organisaties met de toetsing en verdere inrichting van hun ICT- en information governance. Ook meten we regelmatig de alignment tussen business en ICT, waarbij we in het bijzonder aandacht schenken aan de rol van informatie en informatiemanagement.

Bij al deze governancevraagstukken lijkt één aspect dus cruciaal, de positie van de CIO. In onze visie kan hij het beste rechtstreeks rapporteren aan de CEO.

Conclusie

De CIO gaat een spannende en uitdagende tijd tegemoet. Tijdens de workshops op 1 november blijkt dat de deelnemers de CIO op dit moment vooral als ICT-portfoliomanager zien. Het merendeel van de zaal vindt echter dat de CIO meer de nadruk op zijn rol als informatiestrateeg zou moeten leggen en dat de organisatie de CIO daar ook de ruimte voor moet geven.

Niet alleen zijn positie, maar ook zijn takenpakket zal de komende jaren aan verandering onderhevig zijn. Door zichzelf op de juiste manier te positioneren zal dit een aantrekkelijk pakket zijn, waarin zowel businessbehoeften als informatie/ICT-mogelijkheden veel zullen eisen van zijn vermogen. Daarom geachte CIO, grijpt uw kansen!

Literatuur

[Broa05] M. Broadbent and E.S. Kitzis, The New CIO Leader. Setting the agenda and delivering results, Harvard Business School Press, Boston, MA, 2005.

[Duff07] C. Duffy Marsan, ‘Charting new ICT organizations’, panel discussion with Jerry Luftman, Paul Groce, Johna Till Johnson, Mike Jones, CIO Magazine New Zealand, May 2007.

[Giar07] Topmanagement en ICT, Ontwikkelingen en trends voor 2007, Giarte Media Groep, 2007.

[KPMG07] KPMG, Waarde creëren met informatie, KPMG-rapport, 2007.

[Luft00] J. Luftman, Assessing business/ICT alignment maturity, Communications of the AIS, 4 (14), 2000.

[Maes99] R. Maes, A generic framework for information management, Primavera working paper series, University of Amsterdam, 1999-03, 1999.

[Maes03] R. Maes, Informatie management in kaart gebracht, Primavera working paper series, University of Amsterdam, 2003-02, 2003.

[Smal04] D. Smaltz, R. Agarwal and V. Sambamurthy, An Empirical Analysis of the Antecedents of CIO Role Effectiveness, Proceedings of AIS Special Interest Group on IS Leadership, 2004.

Het organiseren van control en innovatie in uw organisatie

In deze tijd van snelle veranderingen in de omgeving van organisaties en toenemende druk vanuit ‘management control’ en externe regelgeving, wordt het voor organisaties steeds moeilijker om snel en adequaat te reageren op veranderingen. In dit artikel gaan we in op deze schijnbare spagaat tussen beheersing en innovatie. Hoe kun je als financieel manager of auditor ervoor zorgen dat de processen beheerst verlopen en er toch voldoende ‘speelruimte’ overblijft om snel te reageren op veranderingen in de omgeving.[Dit artikel is een bewerkte versie van een reeds eerder gepubliceerd artikel in Management Executive, juni 2006 van P. Noordam en M. van der Zalm.]

Inleiding

Het adequaat reageren op de vraag naar nieuwe producten en diensten door de omgeving en het beheersen van een staande organisatie staan bij een effectieve besturing niet los van elkaar. Want hoewel de natuurlijke reflex van sommige managers het omgooien van de structuur is, is dat zeker niet altijd een adequate respons. De probleemstelling voor dit artikel luidt: ‘Wat moet een manager doen om ‘zijn’ organisatie voldoende toekomstrobuust[Toekomstrobuuste organisaties bestaan uit ‘legostenen’; afhankelijk van de ontwikkelingen kunnen ‘stenen’ toegevoegd, anders gepositioneerd of afgestoten worden. Dat betekent: informatiearchitecturen zodanig inrichten dat er snel nieuwe onderdelen aan toegevoegd kunnen worden; processen die snel aan te passen zijn; een aansturing met duidelijk oog voor nieuwe ontwikkelingen en breed opgeleide, multi-inzetbare medewerkers.] te laten zijn?’ We definiëren toekomstrobuustheid dan als een zodanige inrichting van de organisatie dat deze snel en flexibel kan inspelen op nieuwe, nu nog onbekende ontwikkelingen en tegelijkertijd bestaande producten en diensten concurrerend kan blijven aanbieden[In onze definitie gaan we er dus bewust van uit dat ‘in beton gegoten’ organisaties in een stabiele omgeving, hoewel ook op lange termijn wellicht levensvatbaar, op zich niét toekomstrobuust zijn.]. We bouwen hierbij voort op inzichten uit de contingentietheorie zoals ontwikkeld door Woodward ([Wood65]) en Lawrence & Lorsch ([Lawr67]). We gaan er daarbij van uit dat er een spanning bestaat tussen besturing en beheersing, zoals aangegeven in figuur 1.

C-2006-4-Noordam-1

Figuur 1. Samenhang besturing en beheersing.

Toekomstrobuustheid meer dan ooit een noodzaak

De druk op organisaties om zowel een efficiënte en concurrerende bedrijfsvoering te bereiken áls te vernieuwen neemt toe (verbouwen met de winkel open tegen dezelfde kosten). Terwijl de manager zijn medewerkers zwaar inzet op het optimaliseren van de rekenliniaal, moet hij zelf in de gaten houden of er niet toevallig rekenmachines in de markt ontstaan, die hij ernaast in productie moet nemen en die wellicht het bestaande productportfolio gaan vervangen. Door de snel veranderende omgevingen zijn er steeds minder stabiele bedrijfstakken te vinden. Ook (geprivatiseerde) overheidsonderdelen krijgen te maken met concurrenten, vaak uit onverwachte hoek. Organisaties worden door de omgeving gedwongen tot het beter managen van de balans tussen ‘health’ en ‘performance’ ([Dobb05]).

Bij dit soort veranderingen draait het in eerste instantie vaak om de ‘time to market’. Omdat een nieuw product vaak nog aan verandering onderhevig is, worden de introductie en eerste productie meestal projectmatig opgepakt. De meeste organisaties hebben na deze introductie veel moeite de vervolgstap te maken naar het snel en tegen bepaalde kwaliteitsnormen inrichten van een nieuw proces binnen de organisatie, passend binnen de vigerende besturingsfilosofie (‘time to deliver’). Zolang dit echter niet volbracht is, zijn de kosten van het productieproces van de nieuwe dienst of het nieuwe product relatief hoog, door het ontbreken van schaalvoordelen en van synergie met de rest van de organisatie. Bovendien, als er een nieuw product wordt geïntroduceerd voordat het vorige goed ‘geland’ is in de organisatie, neemt de afstemmingsproblematiek toe door eilandvorming van projectorganisaties.

Kader 1. Kerncompetenties.

De belastingdienst heeft als ‘kerncompetentie’ de ‘collecterende functie’ van Nederland. Met andere woorden, alle financiële transacties (inningen) met de burgers van Nederland kunnen door de belastingdienst worden uitgevoerd. Consequentie hiervan is dat bijvoorbeeld het UWV (Uitvoeringsorgaan WerknemersVerzekeringen), dat de afhandeling van de Ziektewet, de WAO en de WW voor zijn rekening neemt en hiervoor zélf de premies inde, deze inningsfunctie ‘kwijtraakt’ aan de belastingdienst.

Hoewel elke organisatie hiermee kampt, verkrijgt degene die zich sneller kan aanpassen dan een ander, een (tijdelijk) concurrentievoordeel. Daarom proberen veel organisaties maatregelen te nemen om deze vaardigheid te vergroten. Naast de inzet van goede individuele implementatiemanagers wordt daarbij vooral gezocht naar algemenere aspecten. Met andere woorden: wat bepaalt nu eigenlijk de toekomstrobuustheid van een organisatie? Door de juiste aspecten van toekomstrobuustheid in te bouwen bij de juiste organisatieonderdelen, ontwerpt men een organisatie die sneller op dit soort veranderingen kan inspelen.

Beïnvloeding van toekomstrobuustheid voor verschillende inrichtingselementen

De verschuiving in managementaandacht werken we uit aan de hand van het klaverbladmodel[Gewijzigd overgenomen van het door Nolan, Norton en Co. ontwikkelde ‘groeiprocessenmodel’.]. Dit model schetst de vier inrichtingselementen van een organisatie die met elkaar in evenwicht moeten zijn om gewenste resultaten op korte en lange termijn te bereiken.

C-2006-4-Noordam-2

Figuur 2. Het klaverbladmodel.

In dit model worden organisaties beschouwd als een systeem waarbij invoer wordt omgezet in output (producten of diensten) ten behoeve van klanten of afnemers. Het klaverbladmodel richt zich op de organisatie-inrichting.

Het inrichtingselement processen

Producten of diensten die geleverd worden aan klanten zijn de uitkomst van processen die plaatsvinden in de organisatie. De producten, diensten en de onderliggende processen geven invulling aan het bestaansrecht van een organisatie. De organisatie die deze producten en diensten tegen een voor klanten aanvaardbare prijs en kwaliteit kan aanbieden, verwerft bestaansrecht.

We onderscheiden drie typen processen: standaard-, samengestelde en maatwerkprocessen ([Hart95]). Standaardprocessen worden gekenmerkt door een eenduidig product en een routinematige procesgang. Deze processen kennen één standaard-procesgang. Een samengesteld proces levert producten met een beperkte en vooraf gedefinieerde variatie, die tot stand komt door vooraf gedefinieerde keuzemomenten in de procesgang. Maatwerkprocessen leveren een breed productassortiment, waarbij de procesgang grotendeels, zo niet volledig, wordt bepaald door klantspecificaties.

Om de processen in een organisatie toekomstrobuust in te richten is het nodig om bij deze opsplitsing iets langer stil te staan. Een organisatie moet in staat zijn voor de korte termijn haar klanten een product/dienst te leveren waarmee ze concurrerend kan zijn ten opzichte van concurrenten. Als de klantenwensen stabiel zijn, dan volstaat uitsluitend een organisatie met daarin zoveel mogelijk ‘gestandaardiseerde processen’. Als de klantwensen (binnen bandbreedtes) veranderen en producten/diensten op maat voor klant(groep)en moeten worden aangepast, dan moet worden gezocht naar maatwerkmogelijkheden (combinaties van gestandaardiseerde halffabrikaten). Er ontstaat dan meer ‘flexibiliteit’ om productvarianten voort te brengen (samengestelde processen). Als blijkt dat de omgeving veel dynamischer en minder voorspelbaar is, dan zullen maatwerkprocessen een veel dominantere plaats hebben binnen de organisatie. Daarmee kan snel worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen.

Kader 2. Onderscheiden van processen.

Verschillende verzekeringsmaatschappijen werken bijvoorbeeld met het ‘atelier’- en ‘fabriek’-concept. In het atelier worden nieuwe producten en dienstverlening aangeboden. Op het moment dat blijkt dat een nieuw verzekeringsproduct aanslaat, met andere woorden er is een behoorlijke afname van dit product, dan wordt deze product-procescombinatie overgedragen aan de fabriek om daar verder te worden beheerd. De fabriek (backoffice) zal hiervoor in een korte periode van de ene stabiele situatie naar een andere stabiele situatie moeten worden getransformeerd.

De processen van een organisatie worden toekomstrobuuster ingericht als er minder wordt gestreefd naar standaardisatie. Praktisch betekent dit bijvoorbeeld dat managers meer sturen op outputspecificaties en minder op detail (werkinstructies). Dit geeft medewerkers zelf continu de mogelijkheid om het operationele proces te organiseren en bij te sturen als dat nodig is. Een tweede mogelijkheid is om de processen te beschouwen als ‘legostenen’. Ieder proces bestaat uit subprocessen of activiteiten. De inhoud van deze subprocessen is vooraf goed gedefinieerd en de input voor deze subprocessen en de output ervan zijn gedetailleerd omschreven. Nu wordt het mogelijk het proces snel aan te passen, door de subprocessen ten opzichte van elkaar te verschuiven. Dit fenomeen wordt ook wel Business Process Management (BPM) genoemd.

Kader 3. Processen als legostenen.

Een sociale dienst heeft drie grote processen, namelijk keuring van bijstandsgerechtigden resulterend in een toewijzing of afwijzing, reïntegratie van uitkeringsgerechtigden en periodieke herkeuringen. Voor ieder proces zijn de subprocessen voor negentig procent gelijk. Door te focussen op deze subprocessen en deze subprocessen als legostenen te beschouwen is deze sociale dienst in staat zeer snel een nieuw product of nieuwe dienst aan te bieden, zoals ‘reïntegratiemanagement’ voor arbeidsbureaus of (her)keuring van arbeidsongeschikten voor het UWV. Activiteiten die normaal gesproken in een andere branche door andere partijen worden uitgevoerd.

Ook kunnen de processen losser worden gemaakt van de onderliggende geautomatiseerde systemen, bijvoorbeeld door handmatige activiteiten uit te voeren (niet alles werkt geautomatiseerd beter) of door de proceslogica te scheiden van de software. Processen en ICT zijn dan snel aanpasbaar. Ook belangrijk in dit kader is het vrijmaken van tijd en geld voor kennisdeling (van vaak ongestructureerde kennis) tussen medewerkers, zodat zij ervaringen van elkaar kunnen uitwisselen en hergebruiken en er een gericht leerproces in de organisatie ontstaat.

Het inrichtingselement personeel & cultuur

In de klassieke, Tayloriaanse manier van kijken naar personeel gaat het om arbeidsdeling, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van medewerkers. Deze aspecten krijgen invulling door het opstellen van functiebeschrijvingen en het schrijven van procedures in aansluiting op de administratieve organisatie. Deze technisch-inhoudelijke kant is maar één kant van de organisatie-inrichting. De andere (zachte) kant van organisatie-inrichting is de organisatiecultuur. De cultuur omvat de gehanteerde waarden en normen zoals die tot uitdrukking komen in de stijl van leidinggeven, de capaciteiten en vaardigheden van de medewerkers, de vormgeving van de onderlinge communicatie en dergelijke. Enerzijds stelt de organisatie eisen in termen van kennis, vaardigheden en (kwantitatieve) beschikbaarheid. Anderzijds stellen de medewerkers zelf ook eisen in termen van zinvol, verantwoordelijk en aantrekkelijk werk en opleidings- en ontwikkelingsmogelijkheden. Als een proces wordt herontworpen, is het de vraag of de taken die worden gedefinieerd nog aansluiten bij de eisen van de medewerkers. Er zijn immers meerdere soorten medewerkers. We onderscheiden in dit artikel generalisten en specialisten. Generalisten overzien het hele proces en voeren liever alle activiteiten uit voor één (eind)product dan zich te specialiseren in één of een aantal activiteiten. Specialisten richten zich liever op één of een aantal taken om die zeer goed uit te voeren.

Na de Tayloriaanse benadering van mensen in een organisatie, met andere woorden de mens als machine, en de aandacht van de Human Relations-beweging voor de mens als een wezen met sociale behoeften, wordt tegenwoordig in organisaties vaak uitgegaan van de individuele verantwoordelijkheid en zelfsturing van de mens binnen een organisatie. Een voorbeeld van toekomstrobuuster worden op dit gebied is het organiseren van klant(groep)teams van generalisten en specialisten die continu samenwerken, wat zorgt voor een cultuur die gericht is op het flexibel aansluiten bij zich wijzigende behoeften van de klant.

Omdat de verdeling tussen generalisten en specialisten door nieuwe werk- en organisatievormen niet meer gelijk loopt met de hiërarchische taakverdeling, zijn generalisten niet meer automatisch synoniem met managers, zoals bij Taylor. Het inschakelen van meer (hoogopgeleide) generalisten in de processen van de organisatie zorgt ervoor dat de inhoud van werkzaamheden snel kan veranderen als de omgeving dat vereist. Deze medewerkers kunnen zich snel in een nieuw onderwerp inwerken. Volberda en Van den Bosch ([Volb05]) maken hierbij voor managers een onderscheid tussen gespecialiseerde routines en dynamische vaardigheden. Deze laatste vragen van managers en medewerkers een brede en diepe kennisbasis, een hoog absorptievermogen, brede denkkaders en veel experimenteerdrift en hogere-orde-leren.

Met de mens als zelfsturend onderdeel van de organisatie wordt het mogelijk te streven naar continue ontwikkeling en verbetering van de prestaties van een organisatie. Naast de mogelijkheid om ‘top-down’ vernieuwingen en verbeteringen door te voeren geeft dit namelijk de ruimte om de medewerkers ‘bottom-up’ veranderingen te laten initiëren, uitwerken en implementeren. Dikwijls zijn belangrijke voorwaarden voor het ontstaan van synergie tussen deze organisatieveranderingen een visie die gezamenlijk wordt gedragen en een krachtig leiderschap om de veranderingen op elkaar af te stemmen. Volberda en Van den Bosch ([Volb05]) onderscheiden daartoe dan naast cross-hiërarchische vaardigheden door verticaal management, voor innovatie in organisaties ook het ontwikkelen van cross-functionele vaardigheden door horizontaal management (bijvoorbeeld voor kennisuitwisseling) en cross-culturele vaardigheden door ideologisch management.

Het inrichtingselement informatietechnologie

Informatietechnologie moet vooral de benodigde flexibiliteit van processen ondersteunen. Zo worden samengestelde processen idealiter ondersteund door gebruikersvriendelijke en snel aanpasbare ICT-toepassingen (bij voorkeur aan te passen door een gebruiker of productmanager zelf), die op pc’s of via netwerken aan de gebruiker ter beschikking worden gesteld. Standaardprocessen worden idealiter ondersteund door (grootschalige) ICT-toepassingen. Deze typische backofficeprocessen worden zoveel mogelijk geautomatiseerd uitgevoerd. Deze toepassingen zijn en worden ontwikkeld volgens grootschalige en gefaseerde systeemontwikkelingsmethoden.

Op plaatsen in de organisatie waar de kennis van de organisatie wordt beheerd en waar snel en flexibel moet kunnen worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen, is een flexibele en snel aanpasbare ICT vereist. Dit speelt vaak een rol in midoffices of innovation offices, waar de frontofficetechnologie moet worden gekoppeld aan de backofficetechnologie. We noemen deze koppeling in een technische midoffice ook wel Enterprise Applicatie Integratie (EAI). EAI is een filosofie, een soort architectuur, waarmee applicatie-integratie nu en in de toekomst wordt vereenvoudigd, min of meer onafhankelijk van de specifieke applicatie. Vandaar de term Integratie Architectuur, die je bij EAI vaak tegenkomt. Onder druk van de behoefte om functionaliteit te integreren verschuift de focus, de nadruk komt meer op de lijmlaag tussen de componenten te liggen dan op de componenten zelf. Dit geldt op alle lagen van de architectuur: van informatie tot technische infrastructuur.

Een toekomstrobuustere ICT-architectuur maakt dan ook gebruik van in recente perioden ontwikkelde ICT-elementen die hieraan tegemoetkomen, zoals platforms die infrastructuurcomponenten integreren op basis van modulaire systemen, die ook eenvoudig weer ontvlochten kunnen worden. Ook het gebruik van open standaarden voor gegevensuitwisseling maakt ICT toekomstrobuuster. Immers, hiermee kan ICT-functionaliteit snel worden aangesloten op andere functionaliteiten of data, op basis van de afgesproken uitwisselingsstandaard. Dit geldt zowel binnen als buiten de organisatie.

Het inrichtingselement beheersing

De traditionele maatregel in antwoord op prikkels uit de omgeving is de organisatiestructuur, als ultieme ‘gestolde’ vorm van toegepaste besturingsprincipes die dienen als middel voor het verkrijgen van beheersing over processen, personeel & cultuur en ICT. Voor het bepalen van de mogelijkheden voor het vergroten van toekomstrobuustheid binnen een organisatiestructuur bespreken we kort een aantal organisatiemodellen.

Functionele organisatiestructuur

In deze organisatiestructuur worden taken verdeeld op basis van de aard van de activiteiten ofwel de fase van bewerking. De natuurlijke samenhang tussen de opeenvolgende activiteiten wordt daarbij verbroken. In deze vorm zijn een hoge bezettingsgraad en schaalvoordelen mogelijk. Besluitvorming vindt bijna altijd centraal plaats en de medewerkers hebben een hoge inhoudelijke deskundigheid. Het risico voor toekomstrobuustheid zit in de ‘competentievalkuil’ van ingesleten routines en vaste investeringen en in de traagheid van besluitvorming over organisatiebrede vernieuwing.

C-2006-4-Noordam-3

Figuur 3. Functionele structuur.

Product (of geografische of markt)-structuur

In deze organisatiestructuur zijn de activiteiten verdeeld op basis van de producten. Alle activiteiten die moeten worden verricht voor een product(groep) worden hierbij samengevoegd. Er is een grote klantgerichtheid met veel decentrale besluitvorming, maar de bezettingsgraad en schaalvoordelen zijn relatief laag. Medewerkers hebben veelal een lage inhoudelijke deskundigheid. Het belangrijkste risico voor toekomstrobuustheid zit in het aanvliegen van klantvragen met een maatwerkoplossing, die ook (grotendeels) standaard en goedkoper had kunnen zijn.

C-2006-4-Noordam-4

Figuur 4. Productstructuur.

Matrixorganisatie

Het idee van de matrixorganisatiestructuur is dat de kennis van de organisatie zoveel mogelijk wordt geborgd en anderzijds de matrixorganisatie snel kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen en de implementatie daarvan in de organisatie. Deze structuur verenigt de verticale functionele indeling met een horizontale productstructuur.

Een dergelijke structuur wordt wel toegepast in organisatieonderdelen waarbij veelal projectmatig wordt gewerkt, zoals in Research en Development-omgevingen. In horizontale richting wordt gewerkt aan producten of markten. De verticale richting levert de expertise vanuit verschillende disciplines.

Het risico voor toekomstrobuustheid zit in de interne gerichtheid. De medewerkers in de organisatie hebben namelijk te maken met twee bazen, een vakinhoudelijke en een projectbaas. De organisatie zelf brengt inefficiency met zich mee door de hoeveelheid aan afhankelijkheden die worden gecreëerd. Hierdoor ontstaan veel informele verticale en horizontale afstemmingen zowel over huidige prestaties als over verandering.

C-2006-4-Noordam-5

Figuur 5. Matrixorganisatie.

Frontoffice/innovation office/backoffice-model

In figuur 6 worden de frontoffice, de backoffice en de innovation office naast elkaar geschetst in een ‘organisatiehuis’. De frontoffice zal vaak ingericht zijn naar klantgroepen of producten. Doel is om via één kanaal zoveel mogelijk aan de verschillende klantwensen tegemoet te komen. Met de frontofficeprocessen moet de organisatie in staat zijn snel en flexibel in te spelen op de (veranderende) eisen en wensen van de klant. Frontofficeprocessen zijn vaak uit standaardbouwstenen samengestelde processen. In de frontoffice is sprake van zeer brede taakspecialisatie en lage formalisatie van gedrag. Om dit type structuur mogelijk te maken is een hoge graad van opleiding noodzakelijk.

C-2006-4-Noordam-6

Figuur 6. Organisatie-inrichting met frontoffice, innovation office en backoffice.

De innovation office, of ook wel de midoffice, is de plaats in de organisatie waar de kennis van de organisatie wordt beheerd. Ingewikkelde vragen vanuit de frontoffice (tweedelijnsvragen) worden hier afgehandeld. Daarnaast heeft de midoffice (we noemen het dan innovation office, zie verderop in dit artikel) de taak om nieuwe ontwikkelingen of mogelijkheden snel te signaleren, te beoordelen op passendheid en risico’s, en te realiseren in de bestaande organisatie. Processen die hier plaatsvinden worden gekenmerkt door een hoge mate van flexibiliteit. De backoffice voert met name standaardprocessen uit. Er is dan sprake van een relatief smalle taakspecialisatie: het betreft routinematige werkzaamheden, die minder brede kennis vereisen. Taken zijn relatief eenvoudig, zodat opleiding en training slechts in beperkte mate nodig is en gericht is op het (nog) efficiënter uitvoeren van het takenpakket. De backofficeprocessen worden in veel gevallen grotendeels geautomatiseerd uitgevoerd.

Recente onderzoeken laten zien dat structuur niet zo belangrijk is, als deze maar eenvoudig is ([Nohr03]) en in lijn is met de strategie (en omgekeerd) ([Robe04]). Meer toekomstrobuustheid ontstaat in onze ogen dan ook vooral door de organisatie te beschouwen als een doos legoblokken. Deze hoeven zeker niet elk dezelfde vorm en ook niet dezelfde besturing te kennen. We zien dat ook steeds vaker gebeuren in bijvoorbeeld business process outsourcing en de vorming van shared service centers. Belangrijk is dat de structuur meebeweegt met een besturing die gericht is op de balans tussen korte en lange termijn.

Besturing en beheersing voorbij de organisatiestructuur

Besturing en beheersing is het op elkaar afstemmen van de processen op een zodanige wijze dat de langetermijndoelstellingen van de organisatie én de producten voor de korte termijn worden gerealiseerd. Het beheersen van de processen betreft het benoemen en bewaken van prestatie-indicatoren (PI’s) bij een product zodat ze meetbaar zijn en ingrijpen nog mogelijk is. Dit bestaat uit veel meer dan het terugkijken op gerealiseerde PI’s: Kaplan en Norton ([Kapl96]) constateerden dat veel organisaties sterk sturen op basis van financiële informatie en stelden dat dit, gezien het retrospectieve en kortetermijnkarakter voor een adequate besturing en beheersing onvoldoende is. Zeker gezien de snelle veranderingen in de marktomstandigheden bestaat behoefte aan meer actuele informatie (klant- en procesperspectief), maar vooral ook aan een meer langetermijnperspectief en aan inzicht in de factoren die bepalend zijn voor het toekomstig financieel resultaat. De eerste drie perspectieven (financieel, klant en proces) zijn immers sterk verbonden met de beperkende organisatiestructuren zoals hiervoor geschetst.

C-2006-4-Noordam-7

Figuur 7. Balanced Scorecard.

Gegeven de dynamiek van de omgeving is het belangrijk dat de organisatie in staat is continu te verbeteren en te innoveren. Het vermogen daartoe is in sterke mate bepalend voor het succes op de langere termijn. Zodoende is het belangrijk om niet alleen de huidige prestaties, maar ook de verbeteringen daarin te meten. Voorbeelden van indicatoren in dit kader zijn het aandeel van nieuwe producten in de omzet, de snelheid van productontwikkeling en de ‘capabilities’ van het personeel. Het sturen op deze mogelijkheden ligt vaak buiten het traditionele aandachtsgebied van de manager. De verantwoordelijkheid voor innovativiteit moet daarom duidelijker worden belegd. De verantwoordelijke – dat kunnen uiteraard ook meerdere personen zijn – meet en stuurt aan de hand van de hiervoor genoemde indicatoren.

Omdat succes op de lange termijn moeilijk te voorspellen is, is een manier (naast marktverkenningen) om de toekomstrobuustheid van sturing en beheersing te vergroten het uitvoeren van experimenten en pilots. Door meerdere pilots naast elkaar op te zetten, kan geschakeld worden van variant 1 naar variant 2 (de kennis is aanwezig). Op de juiste plaatsen in de organisatie een beetje ‘vet’ creëren, in de vorm van een klein beetje boventalligheid of overgekwalificeerd personeel, verhoogt de flexibiliteit. Ook wordt de toekomstrobuustheid vergroot als de productnormen, prestatie-indicatoren en bijbehorende (jaar)plannen op basis van het voortschrijdende inzicht vaker worden bijgesteld. Innovatie is immers maar al te vaak een onderwerp dat slechts éénmaal per jaar terugkomt bij de businessplanning.

Het managen van toekomstrobuustheid

In onze opinie is het niet erg dat de hiervoor geschetste vormen in de loop van de tijd steeds hun tekortkomingen of ‘weeffouten’ blijken te hebben bij het inspelen op veranderingen in de omgeving, omdat er niet één definitieve beste vorm van organiseren en besturen is. Het gaat ons erom dat in elke situatie van kansen en knelpunten gestructureerd beoordeeld wordt of de organisatie moet veranderen, of beter: in welke mate de organisatie moet veranderen. Het gaat dan bij organiseren en herorganiseren juist om de toenemende of afnemende managementaandacht op verandering ten koste of gunste van de beheersing van de bestaande organisatievorm (zie ook figuur 8).

C-2006-4-Noordam-8

Figuur 8. Focus versus robuustheid.

Als de organisatie zich meer naar rechts in dit spectrum bevindt, is er sprake van ‘stolling’ van de organisatie. Meer naar links is de organisatie flexibeler of toekomstrobuuster. De hiervoor uitgewerkte maatregelen om de toekomstrobuustheid te vergroten hebben alle te maken met het voorbereid zijn op verandering. Met name de middelen spelen hierbij een rol, zoals breed inzetbare medewerkers, snel te herconfigureren ICT-voorzieningen en flexibele financiering. Maar ook het veranderen van eigendom van processen en middelen (sourcing) geeft bestuurders meer schakelmogelijkheden.

Het klinkt nu alsof wij ervoor pleiten niet te kiezen voor kostenbesparing door standaardisatie van processen en ICT (-pakketten), door specialisatie van medewerkers, etc. Wij constateren in de praktijk dat de mate van standaardisatie nu vaak te ver doorschiet als beheersingsinstrument, zodat de flexibiliteit van de organisatie afneemt. Op die manier gaat het streven naar ‘doing the things right’ het streven naar ‘doing the right things’ belemmeren. Het gaat er in onze visie juist om steeds bewust te kiezen voor een bepaalde mate van standaardisatie en voor de opties tot verandering die daarbij nog openblijven. Met andere woorden: het kiezen voor wat ‘je in beton giet’ moet worden bepaald door je perspectief op de door de omgeving gevraagde flexibiliteit.

Naar een gestructureerd keuzeproces voor organisatieverandering

De hiervoor uitgewerkte organisatievormen en maatregelen bleven in onze opinie steeds hangen in de uitkomsten van het organisatieontwerpproces. Hoewel er in de literatuur stevig gediscussieerd wordt over de beste organisatievorm, zijn wij van mening dat geen enkel model maximaal tegemoet kan komen aan alle eisen die door de context worden gesteld. Omdat deze impasse onoplosbaar is, stellen wij voor het probleem gewoon te gaan managen en daarbij de discussie van vorm en structuur naar het strategisch keuzeproces te verschuiven. Omdat de keuzefrequentie toeneemt, is het daarbij verstandig om voor de afstemming van binnen op buiten een gestructureerd ontwerpproces te volgen en niet steeds het wiel opnieuw uit te vinden.

Omdat de omgeving steeds sneller verandert, moet dit keuzeproces echter vaker en vooral ook bewuster worden doorlopen. Zo neemt de concurrentie in het bedrijfsleven nog steeds toe en zal ook de overheid nog verder moeten verzakelijken om aan haar maatschappelijke taken te kunnen voldoen, zie bijvoorbeeld ook het programma Andere Overheid[www.andereoverheid.nl]. Samengaand met het tempo zien we tevens een concentratie op kerntaken en toenemende professionalisering met bijbehorende keuzen. Steeds meer organisatiefunctionaliteit wordt ‘ontkoppeld’ als ‘legosteen’ uit de oude organisatiestructuur en geoutsourcet of in een shared service center ondergebracht. Organisaties acteren daarbij steeds meer als intermediaire ‘organisatiefunctionaliteit’ ([Zalm05]) in een keten. Verschillende ketens hebben verschillende dynamieken door verschillende marktvoorwaarden, andere concurrenten, etc. Het is aan de bestuurders van de organisatie om te bepalen op hoeveel schaakborden zij tegelijk willen en kunnen spelen, en hoe vaak en op welke wijze zij hierbij zouden moeten wisselen. Hoe komen zij nu tot een keuze voor een organisatievorm waarmee deze ambities waargemaakt kunnen worden?

In onderstaand denkmodel wordt de scheiding tussen het ontwerpproces en het resulterende organisatieontwerp uitgewerkt. Het aflopen van het proces en het oppakken van de consequenties daarvan geeft handen en voeten aan de eerder benoemde ‘antenne’-functie die afstemt tussen buiten en binnen de organisatie. De door de bestuurder onderscheiden markt, strategie en aard van de operationele processen moeten worden bijeengebracht in een aantal organisatieprincipes op basis waarvan de organisatievorm kan worden bepaald. De vorm en de onderliggende principes noemen we het organisatiemodel. Het organisatiemodel wordt vervolgens uitgewerkt in een besturingsmodel (organisatiestructuur, taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden) en managementprocessen (voor processen, personeel en ICT). Voor elke kans of knelpunt in de omgeving zal een organisatie moeten bepalen of deze de organisatieprincipes (voor een organisatieonderdeel) beïnvloedt of niet. Als dat zo is, moet het verschil tussen de nieuwe uitkomst en de bestaande situatie worden omgezet in actie.

C-2006-4-Noordam-9

Figuur 9. Samenhang strategie, organisatie, processen, markt en besturingsmodel. Aangepast naar Chandler (1962) in Strikwerda (2003).

We zien met dit model dat het klaverblad ‘Besturing en beheersing’ uiteenvalt in twee delen: besturing en beheersing van verandering (ontwerpen) en besturing en beheersing van een staande, stabiele organisatie (managen). Het eerste zegt iets over het tweede en is daarmee eigenlijk van een andere orde. Toch moet ook het eerste als proces in de organisatie belegd en uitgevoerd worden.

Uitvoeringsverantwoordelijkheid voor het ontwerpproces: de innovation office

Hoewel de bestuurder zelf verantwoordelijk blijft voor organisatieverandering, kan hij dit analyseproces door de vaak brede en/of diepe scope en het tijdsbeslag dat daarmee gepaard gaat, zelden volledig zelf uitvoeren. Als mogelijke instrumentatie voor de bestuurder, als structuurelement dat het ontwerpproces aandrijft, als structurele invulling van de borging van toekomstrobuustheid, stellen wij een aangevulde variant op de hiervoor beschreven midoffice voor.

Deze zogenaamde innovation office heeft de taak om nieuwe ontwikkelingen of mogelijkheden snel te signaleren en te realiseren in de bestaande organisatie. Deze office is verantwoordelijk voor de ‘time to market’, ofwel de snelheid waarmee nieuwe producten en diensten in de markt kunnen worden aangeboden. Processen die hier plaatsvinden worden gekenmerkt door een hoge mate van flexibiliteit. Veel activiteiten in deze office kennen een projectmatig karakter. Een matrixorganisatie waarbij op de verticale as de deskundigheid wordt beheerd (specifieke productkennis) en op de horizontale as de projectleiders staan, is voor de innovation office zeer geschikt.

In de innovation office wordt sterk gestuurd op risicoreductie en ‘time to market’. Zeker in dynamische markten, waarin snel reageren op ontwikkelingen in de omgeving een overlevingsnoodzaak is, zal de innovation office cruciaal zijn. In deze office zal continu moeten worden vastgesteld of de kerncompetenties van de organisatie nog wel relevant zijn voor de veranderende markt, of dat er actie ondernomen moet worden om de organisatie aan te passen.

De belangrijkste kracht van de innovation office zit in de bemensing en aansturing ervan. De medewerkers moeten immers fungeren als antenne binnen en buiten de organisatie om de impact van bewegingen in de externe en interne omgeving te kunnen bepalen. Dit zijn in het algemeen medewerkers met veel kennis en ervaring van het bedrijf en/of zijn omgeving, met veel bedrijfskundig inzicht en vaardigheden, en die daarmee ook in meerdere (keten)contexten thuis zijn. We onderscheiden in deze afdeling drie functieniveaus: junior, medior en senior.

De junior medewerker is hoogopgeleid en brengt state-of-the-art expertise op proces- of ICT-gebied in. De medior medewerker fungeert vooral als het ‘geheugen’ van de organisatie en speelt een belangrijke rol als onderzoeker, aanjager en intermediair bij de implementatie van innovatie. De senior medewerker heeft vooral verbindingsvaardigheden en speelt vaak een rol als ketenregisseur of programmamanager.

Gezamenlijk hebben de medewerkers in de innovation office de gevraagde antennefunctie. Allen gebruiken daarvoor hun netwerkvaardigheden en leggen en houden steeds verbinding met spelers binnen en buiten de organisatie. Zo voeden zij de bestuurders van de organisatie. Zij voeren het ontwerpproces uit tot aan de go/no-go, welke stap is voorbehouden aan de bestuurders. Concrete producten hierbij zijn adviezen in de vorm van scenario’s, business cases, geprioriteerde wijzigingsvoorstellen, etc. Daarnaast speelt de innovation office een belangrijke rol bij ‘make or buy’-beslissingen. Immers, alle benodigde kennis hiervoor is of wordt opgebouwd binnen deze afdeling.

Eigenaarschap van het ontwerpproces

Door het uitwerken van de innovation office als structuurelement voor het besturen van toekomstrobuustheid vallen we in dit artikel in onze eigen ‘valkuil’. Elke organisatie zal immers voor zichzelf het ontwerpproces moeten aflopen om te bepalen of een innovation office in de onderhanden situatie of tijdsperiode wel opportuun is. Toch zijn wij van mening dat het proces ergens belegd moet worden. Er zijn immers ook vluchtiger vormen denkbaar. Eén mogelijkheid is de inzet van externe adviseurs. Een belangrijk nadeel daarvan is echter dat de kennis daarmee voor de organisatie niet behouden blijft en dat deze oplossing ook de acceptatie van veranderingen niet altijd ten goede komt, hetgeen een waardeverlies inhoudt.

Een andere belangrijke optie is het organiseren van (periodieke) meetings van het managementteam om verandering en implementatie als apart onderwerp te bespreken. Het managementteam fungeert dan collectief als organisatieantenne. Op dit niveau komt wederom het spanningsveld tussen bedrijfsvoering en ontwikkeling terug in de rollen van de chief operations officer en de chief innovation officer. De chief executive officer moet in onze ogen dan in dit spanningsveld optreden als bemiddelaar of scheidsrechter om het beste resultaat voor de organisatie te verkrijgen. Met andere woorden: is de verhouding tussen herorganiseren en besturen in de ‘waan van de dag’ afgestemd op de gewenste toekomstrobuustheid?

Deze verhouding beïnvloedt de hoeveelheid tijd, geld en aandacht die het ontwerp- en veranderproces mag vragen. De selectie van een organisatiemodel en de bijbehorende planningshorizon moeten daarom als het ware in lijn zijn met de geschatte ‘terugverdientijd’ van dat model (een toekomstrobuustere organisatie is duurder en de kost gaat voor de baat uit) om zinvol te zijn.

Het antwoord op de vraag naar de verhouding tussen verandering en beheersing is dan ook mede afhankelijk van het antwoord op de vraag in welke mate de eigenaar van de organisatie up-to-date met zijn omgeving ofwel toekomstrobuust wil blijven. Hier vinden wij het klassieke onderscheid tussen manager en ondernemer weer terug (wie is ‘de’ organisatie?). Immers, de gewenste toekomstrobuustheid wordt bepaald door de drijvende veranderkracht ‘achter’ de managers: de ondernemer of bewindslieden. De ondernemer bespeurt nieuwe kansen met risico’s om op in te springen, de bewindspersoon ontwikkelingen in de samenleving die nopen tot actie. Zo is de ‘organisatie-eigenaar’ vaak de initiator van het ontwerpproces en zal de manager de door hem voorziene mogelijkheden moeten realiseren door middel van beheersing én door middel van verandering, en bepalen zij samen in een continu proces de toekomstrobuustheid van de organisatie.

Conclusie

Organisaties moeten meer gaan sturen op toekomstrobuustheid. Alleen dan kunnen zij goed inspelen op de veranderende eisen uit hun omgeving. De toekomstrobuustheid van een organisatie wordt vergroot of verkleind door maatregelen te nemen op verschillende, elkaar beïnvloedende organisatie-ontwerpelementen. Het sturen op toekomstrobuustheid kent door de verschillende focus van specifieke bestuurders, managers en omgevingsfactoren een spanningsveld tussen besturing en beheersing van de organisatie. De zichtbare besturing van verandering uit zich in de intensiteit en frequentie van het proces van het herontwerpen van de organisatie. De bestuurder kan hierin ondersteund worden door een innovation office, die fungeert als antenne voor het afstemmen van buiten en binnen de organisatie.

Literatuur

[Dobb05] R. Dobbs, K. Leslie en K.T. Mendonca, Building the healthy corporation, The McKinsey Quarterly, 2005 Number 3.

[Hart95] Hartog, Molenkamp en Otten, Kwaliteit van de Administratieve Dienstverlening, 1995.

[Kapl96] Robert S. Kaplan en David P. Norton, The Balanced Scorecard: Translating Strategy into Action, Harvard Business School Press, Cambridge MA, 1996.

[Lawr67] Paul R. Lawrence en Jay W. Lorsch, Organization and Environment: Managing Differentiation and Integration, Harvard Business School Press, Boston, 1967.

[Nohr03] N. Nohria, W. Joyce en B. Roberson, What really works, Harvard Business Review, July 2003.

[Robe04] J. Roberts, The Modern Firm; organizing for performance and growth, Oxford University Press, 2004.

[Volb05] H.W. Volberda en F.A.J. van den Bosch, Ruim baan voor de Nederlandse Innovatie Agenda, Management & Organisatie, jan/feb 2005 (1).

[Wood65] J. Woodward, Industrial Organization: Theory and Practice, Oxford University Press, Oxford, 1965.

[Zalm05] M. van der Zalm, Van procesmanagement naar process governance, Business process magazine, maart 2005 (2).

Innovatie onder expediteurs – ICT in beweging

De logistieke sector is continu in beweging. In de Rotterdamse haven is te merken hoe de rol en de functie van de expediteurs veranderd zijn in de loop van de tijd. Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd onder de Rotterdamse expediteurs om te ontdekken op welke manier ICT-toepassingen een rol hebben gespeeld bij de veranderingen in de functies. Daarnaast wordt gekeken hoe in de nabije toekomst innovatie op ICT-gebied kan bijdragen aan de ondersteuning van de veranderende logistieke functie.

Inleiding

Hoewel velen bij innovatie wellicht zullen denken aan technologische vernieuwing en hightechsnufjes, kan innovatie organisatorisch van aard zijn en in de dienstensector betekenen dat rollen en functies veranderen. In dit artikel wordt ingegaan op de manier waarop de rol van de expediteurs in de Rotterdamse haven is veranderd en hoe dat tevens tot technische innovatie in de haven heeft geleid op het gebied van ICT-toepassingen. De gevolgen hiervan zullen zichtbaar zijn in het aanpassen van de manier van informatie delen en het inrichten van de logistieke processen.

Het artikel wordt begonnen met een inleiding op de rol en functie van de expediteur. Aansluitend wordt beschreven hoe deze rol aan verandering onderhevig is om aan te geven hoe de expediteur zich heeft ontwikkeld en zich ook heeft moeten ontwikkelen. Vervolgens wordt beschreven hoe deze zogeheten branchevervaging in de logistiek heeft kunnen ontstaan en op welke manier informatie en informatietechnologie daar een rol in hebben gespeeld. Het artikel wordt afgesloten met een blik in de toekomst, waarin ICT-toepassingen meer en meer worden benut door de spelers in de logistiek, om te beschrijven op welke manier innovatie nog verder kan leiden tot veranderende functies.

De Rotterdamse haven

Al sinds vele eeuwen is de haven van Rotterdam een belangrijk knooppunt in het goederenverkeer over zee. Waar vroeger de haringschepen voor de toevoer zorgden, komen nu gemiddeld 85 zeeschepen per dag aan in de Rotterdamse haven (website HBR). Al sinds jaren staat Rotterdam op nummer 1 in de lijst met Europese havens: met 352 miljoen ton aan goederenoverslag in 2004 verwerkt Rotterdam bijna evenveel als de drie opvolgende havens Antwerpen, Hamburg en Marseille samen. Wereldwijd neemt Rotterdam, gelet op de totale goederenoverslag, de derde positie in, na de havens van Singapore en Sjanghai.

Dat de groei er in Rotterdam nog niet uit is bewijzen de cijfers wel. Waar in 2002 en 2003 een lichte groei waar te nemen was van rond de twee procent, zag men in 2004 de totale goederenoverslag stijgen met ruim zeven procent naar het nieuwe record van 352 miljoen ton. Opvallend en kenmerkend voor Rotterdam is de aardolie-industrie, die in 2004 meer dan een derde van de overslag voor haar rekening nam. De aanwezigheid van grote olieraffinaderijen in de haven zelf draagt hieraan bij. Niet alleen op het gebied van aardolie vervult Rotterdam een leidersrol. Ook mag Rotterdam zich, zij het met kleinere afstand tot de andere Europese havens, de grootste containerhaven van Europa noemen.

Dat de hoeveelheid goederen die de haven overslaat een bron van werkgelegenheid is staat vast. Hoewel de werkgelegenheid sinds 2002 wel iets is afgenomen, biedt de haven, met 1300 bedrijven (website Nieuw Rotterdams Tij), nog aan bijna 60.000 personen directe werkgelegenheid en naar schatting indirect aan nog eens 250.000 personen.

Twee belangrijke eigenschappen van de haven worden aangedragen als oorzaak van de positie die Rotterdam inneemt: de ligging aan diep water, waardoor ook diepstekende schepen (24 meter) de haven kunnen bereiken, en de goede verbindingen met het achterland (water, weg, spoorlijnen en pijpleidingen) (website HBR).

In het internationale goederenverkeer gaat het vervoer van de verzender naar de ontvanger gepaard met veel documenten, tot soms wel tweehonderd per container ([Baal00]). Om de administratieve afhandeling van het transport efficiënter en effectiever te laten verlopen wordt meer en meer gebruikgemaakt van informatie- en communicatietechnologie (ICT). Zo heeft, onder meer, onderzoek binnen het containervervoer het positieve effect van het gebruik van informatietechnologie (IT) bij de containeroverslag aangetoond ([Kia00]) en stellen Bagchi en Paik dat een efficiënt beheer van de informatiestroom essentieel is voor een effectieve haven en een snelle en flexibele dienstverlening aan de klant ([Bagc01]).

De vraag die in dit artikel centraal staat is op welke manier de expediteurs in de Rotterdamse haven op organisatorisch gebied innovatie hebben doorstaan en op welke manier ICT-toepassingen daarin een rol hebben gespeeld en in de toekomst nog kunnen spelen. De in dit artikel geschetste situatie voor Rotterdamse expediteurs beperkt zich overigens niet tot deze branche. In de praktijk is namelijk gebleken dat deze ontwikkelingen van invloed zijn op de gehele logistieke dienstverlening.

De expediteur in de haven

In de Rotterdamse haven opereren onder de duizenden partijen enkele honderden expediteurs ([Kwik95]) (website HBR 2005) die van oudsher het transport van goederen organiseren voor de verlader. Ze nemen hiermee de rol aan van intermediair tussen cargadoors, rederijen, stuwadoors, transporteurs, banken, douane en verzekeringsmaatschappijen. Door deze veelheid aan contacten werd de expediteur dan ook clichématig de ‘spin in het web’ genoemd, maar deze benaming is niet meer zo direct toepasbaar op de expediteur van nu.

Oorspronkelijk werd de expediteur vooral de architect van het vervoer ([Veld81]) genoemd. Tot die tijd bestond de definitie van een expediteur uit een wettekst, artikel 86 Wetboek van Koophandel: De expediteur is iemand, die zich met het doen vervoeren van koopmansschappen en goederen ter land of te water bezig houdt ([Meer76]).

Later kwam er een meer concrete definitie: een tussenpersoon die op grond van zijn overzicht van vervoersmogelijkheden en -tarieven in opdracht van de verlader vervoersoplossingen voor diens lading zoekt ([Wit86]).

Vroeger verzorgde de expediteur alleen de documentenstroom en bezat geen eigen middelen. Zijn onafhankelijke positie als tussenpersoon was kenmerkend. Later is de expediteur steeds meer opgeschoven naar Logistiek Dienst Verlener (LDV), met meer eigen middelen, zoals warehouses (pakhuizen) en vrachtwagens (ook wel rollende eenheden genoemd). Dit maakt hem minder onafhankelijk ([ZLU03]), aangezien hij niet meer puur op zoek is naar de goedkoopste oplossing voor de klant, de verlader in veel gevallen, maar ook bezig is met de bezettingsgraad van de eigen middelen. Een term die expediteurs zich graag zelf toekennen is onestop-shopping, wat zoveel inhoudt als het zich aanbieden als één logistieke partij die alle logistieke functies voor de klant uitvoert.

Echter, onduidelijk is wat het verschil is tussen onestop-shopping en ‘gewone’ expediteurs. Er zit naar mijn mening geen verschil tussen deze twee vormen, immers, ze bieden beide een compleet pakket aan, en of ze het nu zelf helemaal uitvoeren of vervolgens uitbesteden maakt voor de klant niet uit. Naar de klant toe is het altijd al een compleet pakket aan diensten geweest. Het enige wat een onestop-shop dan onderscheidt is dat deze vorm zo ver gediversifieerd is dat alle taken zelf worden uitgevoerd.

De verschuiving van de expediteur naar LDV heeft er onder meer toe geleid dat de expediteur meer diensten zelf is gaan uitvoeren, met als gevolg dat hij zich op het terrein van de vervoerder is gaan begeven. Daarnaast heeft de expediteur ook terrein gewonnen op de cargadoor of lijnagent, door als NVOCC (Non Vessel Operating Common Carrier) scheepsruimte aan te bieden ([Zaal97]). Door middel van kleine zendingen (Less than Container Load) die de NVOCC samenvoegt kan hij voordelig scheepsruimte aanbieden.

Niet alleen de expediteur zelf is bezig met verandering in de keten en het uitvoeren van niet-traditionele taken (het organiseren en documenteren van het vervoer). Ook vanuit de andere schakels in de keten vindt branchevervaging plaats. Er wordt gesproken over branchevervaging, omdat de rollen in de haven vervagen. De functieverdeling zoals die vroeger gold is niet meer zo eenduidig te maken, doordat verschillende partijen taken van elkaar uitvoeren. Dit komt doordat de bedrijven in de haven continu aan het innoveren zijn en daardoor hun dienstenpakket uitbreiden. Het gevolg echter van deze vorm van organisatorische innovatie is dat meer partijen vergelijkbare diensten aanbieden, waardoor organisatiegrenzen vervagen en door elkaar gaan lopen.

Fenex ([Fene04]) onderscheidt deze trend ook al en in het gehouden onderzoek komt dit onderwerp vaak terug. Fenex stelt de branchevervaging vanuit twee richtingen vast: vanuit de wegvervoerders en vanuit de rederijen (zie figuur 1). De rederijen komen steeds meer het land op door eigen logistieke afdelingen of dochters op te richten (grote pijl naar links), terwijl ook de vervoerders zich gaan toeleggen op het organisatie- en documentatieniveau (kleine pijl naar rechts en de veel grotere met een stippellijn aangegeven pijl daarboven).

C-2006-4-Meijer-1

Figuur 1. Integratie sectoren wegvervoer, rederijen en expediteurs ([Fene04]).

Overigens dient hierbij te worden vermeld dat de branchevervaging in de literatuur onder andere wordt toegedicht aan de stijgende graad van automatisering ([Zaal97]). In de praktijk is verder gebleken dat het zinvol is om de vervoerder aan het model van Fenex toe te voegen.

Centraal in de branchevervaging wordt dus de expediteur gesteld, die vanaf drie kanten wordt bedreigd, namelijk door de verlader, de vervoerder en de rederij.

De rederijen

Een belangrijke bedreiging voor de expediteurs komt vanuit de rederijen, die steeds meer ‘het land op gaan’. Onder de rederijen zelf is ook een strijd gaande, waar, door overnames, de machtsconcentratie steeds hoger is geworden. Zo heeft de nummer 1-rederij, Maersk Sealand, in 2005 de op drie na grootste containerrederij P&O Nedlloyd overgenomen voor 2,3 miljard euro (de Financiële Telegraaf, 2005). Door de groeiende vraag naar transport vanuit met name het Verre Oosten zien de rederijen volop groeimogelijkheden en proberen zoveel mogelijk marktaandeel te verkrijgen. Niet alleen proberen ze hun marktaandeel horizontaal te vergroten, binnen de eigen sector, maar ook verticaal, door verder in de keten door te dringen. Dit heeft onder meer tot gevolg dat bijna alle rederijen tevens logistieke diensten aanbieden en zelfs dochterondernemingen oprichten die vaak onder een ‘logistics’ vlag expeditiediensten aanbieden.

Het gevolg van de opkomst van de rederijen op het niveau van het organiseren van het transport, in het vaarwater van de expediteurs, is dat rederijen rechtstreeks het contact overnemen met de verlader, de eigenlijke klant. Naast de voor de expediteurs nadelige concurrentie die meer spelers in een branche veroorzaken, bezitten de rederij-expediteurs een concurrentievoordeel. Met een rederij als moedermaatschappij krijgen ze namelijk op eenvoudige wijze werk geleverd wanneer de rederij het vervoer mag organiseren (Carrier Haulage). Het is immers makkelijker voor de rederij om de eigen dochter in te schakelen om het voor- of natransport te organiseren, dan wanneer een derde daarvoor moet worden gevonden. Andersom is het ook zo dat de rederij-expediteur eerder geneigd is de eigen rederij in te schakelen voor het transport, dan de concurrent. In beide gevallen is het eenvoudiger om de informatie aan elkaar beschikbaar te stellen en daarvan gebruik te maken. Echter, hiermee komt de onafhankelijkheidspositie van de expediteur sterk in het geding. Dit is dan ook de reden dat de rederij-expediteurs zich graag los van de rederij presenteren en ontkennen dat er op andere gronden dan prijs en service wordt gekozen voor een rederij. Aan de andere kant is het voor de expediteurs die ontstaan zijn uit of nog verbonden zijn aan een rederij ook lastig om bij de andere rederijen prijzen op te vragen voor het uitvoeren van transport.

De vervoerders

Vanuit met name de wegvervoerders zijn de Logistieke Dienst Verleners (LDV’s) in opkomst, die naast het uitvoeren van het fysieke transport zich meer gaan toeleggen op de organisatie ervan en het aanbieden van extra diensten.

Ook vanuit de expediteurs is deze trend waarneembaar, waardoor de expediteurs en wegvervoerders samen overgaan in de vorm van LDV. Door overnames groeien expediteurs en komen zo ook meer in de buurt van de LDV. Als een reden voor de overnames, naast diversifiëren en kostenbesparing, wordt de babyboomgeneratie genoemd. Deze generatie van net na de Tweede Wereldoorlog staat vaak aan het hoofd van een expediteur. Doordat men met pensioen gaat en de opvolging in de praktijk vaak moeilijk valt te verwezenlijken, worden veel (kleine) expediteurs overgenomen.

Net als binnen de rederijen zijn er onder de grote LDV’s overnames geweest die tot verdere machtsconcentratie hebben geleid. Zo heeft de Deutsche Post eind 2005 Exel overgenomen, dat eerder DHL al had ingelijfd (websites TLN en logistiek.nl). Een ander voorbeeld van een overname is die van het Nederlandse Frans Maas door het Deense DSV (DFDS transportgroep) halverwege 2006.

Voorbeelden van expediteurs die zijn uitgegroeid tot grote LDV’s zijn onder andere Schenker, VOS logistics en Kuehne + Nagel. Aan de andere kant zijn voorbeelden te vinden van vervoerders (met name pakketbezorgers), zoals TNT en UPS.

Dat het uitbreiden van de activiteiten om zowel logistieke als transportdiensten aan te bieden (het onestop-shopping) niet automatisch tot succes leidt, blijkt wel uit het feit dat eind 2005 TNT besloten heeft de hele logistieke divisie te gaan verkopen ([Jess05]), vanwege forse verliezen en het niet kunnen integreren met de overige divisies (met name post en expres).

De verladers

De verlader is de partij die de goederen wil (laten) vervoeren, in veel gevallen een exporteur. Uiteraard kan het ook zijn dat een importeur goederen wil (laten) vervoeren, maar de branchevervaging vanuit de exporteurs is eenvoudiger te illustreren en zal daarom hier worden besproken.

Uit de praktijk komt een tegenstrijdig beeld naar voren voor wat betreft de bedreiging van de kant van de verladers. De verlader heeft door de jaren heen in golfbewegingen logistieke diensten in huis genomen en weer afgestoten. Het (terug) in huis nemen van de organisatie van transport heeft tot gevolg dat de expediteur in de keten wordt overgeslagen. Dit heeft te maken met het al dan niet teruggaan naar de kerncompetentie.

Een duidelijk en veelgebruikt voorbeeld in de literatuur is het Nederlandse Heineken, dat de eigen expeditieafdeling het transport laat organiseren. Begin jaren negentig is deze expeditieafdeling al bezig geweest met het opzetten van EDI-mogelijkheden voor het organiseren van transport, zoals de verschepingsinstructie naar de rederij ([Stra95]). Deze vorm van transport organiseren betekent het overslaan van de expediteur in het proces, waardoor de verladers logischerwijs een concurrentiepositie innemen.

Oorzaken branchevervaging

Uit de praktijk komt naar voren dat de transparantie van informatie in de sector in belangrijke mate een rol heeft gespeeld. De transparantie, ofwel de inzichtelijkheid en beschikbaarheid van informatie, is mede bevorderd door een stijgende graad van informatisering ([Zaal97]). Het gevolg van transparantie is dat informatie eenvoudiger beschikbaar is voor meer partijen. Hierdoor verliest de expediteur zijn competitief voordeel dat hij verkregen heeft door informatieasymmetrie: de kennis die hij meer heeft dan de klant in een ondoorzichtige markt. De expediteur is immers niet meer de enige partij in de haven met kennis van het organiseren van transport en het beschikken over het daarvoor benodigde netwerk. Om vervolgens toch meerwaarde te leveren zal de expediteur zich dienen te onderscheiden van zijn concurrenten. Dit kan door met behulp van innovatie meer te doen aan dienstverlening of meer informatie te leveren. Tevens speelt de kwaliteit van de informatie hierbij een rol. De vraag is namelijk in hoeverre de informatie, die voor alle spelers toegankelijk is geworden, betrouwbaar is. Zeker in de transportsector is betrouwbare informatie van groot belang, daar het de bron is voor het doorlopen van de logistieke keten, ofwel het organiseren van de vervolgstappen.

Naast de transparantie en de daarbijbehorende beschikbaarheid van informatie zijn er tal van softwareoplossingen op de markt gekomen die zich specifiek op de expediteur richten. Hierdoor zijn veel taken van de expediteur efficiënter, maar vooral ook eenvoudiger uit te voeren, waardoor het voor andere partijen makkelijker is om deze taken erbij te nemen. Een bijkomend gevolg hiervan is dat de expediteur niet meer per definitie in of dicht in de buurt van de haven gevestigd hoeft te zijn. Vroeger was dit absoluut een pre, zeker doordat documenten vaak fysiek naar de verschillende partijen in de haven moesten worden gebracht (bijvoorbeeld de aangifte fysiek naar de douane brengen).

Een duidelijk voorbeeld waarin ICT een rol speelt is bij de documenten service provider ([Fene04]) ofwel de douane-expediteur. De aangifte bij de douane en het opmaken van de daarvoor benodigde documenten is reeds in zoverre elektronisch geworden dat de douane-expediteur in pure vorm bijna van het toneel verdwenen is. Dit komt doordat veel expediteurs de douanediensten erbij leveren en er door de eenwording binnen de EU minder diensten nodig zijn. Ze hanteren daarvoor speciale software of gebruiken SAGITTA (het elektronische aangiftesysteem voor de douane) voor de aangifte.

Het gevolg van de branchevervaging is dat (kleine) expediteurs die voor de klant geen extra waarde toevoegen, in de toekomst zullen gaan verdwijnen. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat de expediteur die alleen het vervoer organiseert en aldus een standaarddienst levert (een zogeheten ‘commodity’) en zich niet onderscheidt van zijn concurrenten, verdwijnt. Zodra vrijwel elke andere partij in de haven deze rol erbij kan overnemen, zal de meerwaarde van zo’n tussenpartij dalen.

Een (kleine) expediteur kan zich bijvoorbeeld staande blijven houden door zich te gaan richten op een zeer specifieke niche die door de grote LDV’s wordt gemeden. Vaak gaat het hier om producten die niet volgens de standaardmethode, met behulp van containers en een lijndienst, kunnen worden vervoerd. Dergelijke gevallen zullen echter beperkt blijven tot kleine deelgebieden.

De expediteur dient zich bewust te zijn van de ontwikkelingen van zijn rol en functie in de keten. Wanneer de expediteur niet slechts in de marge een gewoongoed wil aanbieden in een omgeving met intense concurrentie, moet hij alert zijn op de strategische mogelijkheden die er zijn.

Een oplossing om het dreigende gevaar voor de gewone expediteur tegen te gaan, kan in de aan te bieden diensten liggen. Wanneer de expediteur zich ontwikkelt en innoveert tot partner van de verlader en – met behulp van zijn kennis van de sector – meer diensten aanbiedt die waarde creëren voor de klant, kan hij zich ontwikkelen tot een zogeheten Fourth Party Logistics Service Provider (4PL-dienstverlener). Een 4PL is een op zichzelf staande entiteit die ontstaan is als een Joint Venture (JV) of door middel van een langetermijncontract tussen een klant en één of meer partners. Een 4PL fungeert als een enkele interface tussen de klant en meerdere LDV’s en stuurt alle aspecten van de supply chain van de klant aan. De expediteur zal dan echter wel meer met de beschikbare informatie moeten doen dan alleen het vervoer organiseren. Ook zal hij boven de uitvoerende partijen uit moeten stijgen en een coördinerende rol moeten gaan vervullen.

ICT onder expediteurs

De verschuiving naar een 4PL-dienstverlener wordt in de praktijk veelal ondersteund door ICT-toepassingen, omdat de informatie-intensiteit sterk verhoogd wordt. Ten behoeve van de externe communicatie zijn er diverse softwarepakketten verkrijgbaar die specifiek gericht zijn op de expediteurs. Deze softwarepakketten worden gebruikt om de benodigde documenten elektronisch in te voeren en te verzenden. Ook kunnen, door middel van elektronische dossiers, eerder verzonden berichten of documenten eenvoudig worden opgevraagd. Naast deze ‘traditionele’ vormen van expeditiesoftware gaan de softwareleveranciers ook mee met de verschuiving in de expeditiesector, van het alleen organiseren van transport naar het fysiek uitvoeren van het transport. Dit is te merken aan het feit dat bijna alle softwarepakketten aan te vullen zijn met modules voor onder andere een Warehouse Management System (WMS), een Transport Management System (TMS) en Containerhandling.

Koppelingen tussen de verschillende onderdelen en applicaties van dezelfde leverancier zijn goed mogelijk, doordat de meeste pakketten draaien op een centraal programma met daaromheen een aantal modules. Wanneer er echter van diverse softwareprogramma’s gebruik wordt gemaakt, blijkt de koppeling doorgaans heel lastig te maken, of er moet veel maatwerk geleverd worden, wat hoge kosten met zich meebrengt. In de praktijk blijkt namelijk dat met een standaardoplossing van een softwareleverancier het moeilijk is om met ‘speciale gevallen’ om te gaan. De softwarepakketten zijn gericht op standaardprocessen en kunnen vaak uitzonderingen niet verwerken. Het gevolg hiervan voor de expediteur is dat er of handmatig naast het pakket moet worden gewerkt, of dat de bedrijfsprocessen worden aangepast aan het pakket. Uiteraard zijn beide opties niet wenselijk, zeker wanneer het softwarepakket de expediteur ‘dwingt’ tot het minder efficiënt inrichten van de bedrijfsprocessen.

Ontwikkelingen en innovatie zijn niet alleen zichtbaar in het feit dat er meer softwareoplossingen voor de expeditiesector op de markt worden gebracht, maar ook dat vanuit de grote ERP-pakketten een trend richting logistiek waarneembaar is. Zo heeft bijvoorbeeld SAP een module ontwikkeld voor Logistics Service Providers (Engelse vertaling voor LDV). Het gevolg hiervan is aan de ene kant dat verladers die al met een ERP-pakket werken dit kunnen uitbreiden met logistieke onderdelen, waardoor ze eerder in staat zijn zelf de logistiek te organiseren. Aan de andere kant gaan LDV’s en expediteurs ook meer over op ERP-pakketten, waardoor het makkelijker wordt om aan te sluiten bij de applicaties van de verladers.

Wanneer echter gekeken wordt naar de informatiestromen in de haven blijkt dat de mate van innovatie in de Rotterdamse haven nog helemaal niet zo hoog is. De informatiestromen komen bij de expediteurs veelal binnen per e-mail of telefoon. Opvallend is dat de fax in hoog tempo verminderd in gebruik is waar het gaat om binnenkomende orders. De uitgaande informatiestromen blijken in de praktijk nog vaak hardcopy te zijn. Hoewel ook hier steeds meer geïnnoveerd wordt naar het elektronisch verzenden per fax of e-mail, worden bijvoorbeeld de Bill of Ladings nog op papier verwerkt, aangezien de originele handtekening veelal nodig is. Het gaat hier namelijk om eigendomsdocumenten die bij de lading horen, waarbij vanzelfsprekend de eisen aan de betrouwbaarheid zeer hoog zijn. Zo dient het altijd mogelijk te zijn om de authenticiteit van de verzender of ontvanger vast te stellen.

Een voorbeeld van innovatie binnen de expediteurs is Tracking & Tracing (T&T). Track & Trace staat voor het bijhouden van alle individuele bewegingen van goederen in het logistieke proces. De informatie die hieruit komt kan zeer waardevol zijn voor de verlader, maar is dat niet vanzelfsprekend. Zo blijkt uit diverse interviews dat het hebben van een T&T-systeem op zich geen extra waarde genereert, maar dat het gaat om wat er met de informatie gebeurt. Immers, veel expediteurs bieden de mogelijkheid van T&T op hun website aan, zonder dat iemand daar gebruik van maakt. Met de informatie uit het T&T-systeem is extra dienstverlening mogelijk, maar ook controle vanuit de principaal, ofwel de opdrachtgever.

Zo zijn er expediteurs die met behulp van de statusinformatie de druk op de vervoerders kunnen houden. Een expediteur kan bijvoorbeeld zien hoe lang een treinwagon bij de grensovergang stil heeft gestaan, voordat hij aan een nieuwe locomotief wordt gekoppeld en doorrijdt. Wanneer de expediteur deze informatie inzichtelijk heeft kan hij de vervoerder (of het rangeerterrein) daarop aanspreken. Dit kan leiden tot verkorting van de reistijd met vele dagen en daarmee tot kostenbesparing. De informatie is er niet alleen voor de expediteur zelf, ook wordt de statusinformatie doorgegeven aan de verlader. Zeker in gevallen waarin de waarde van de lading hoog is, wil de klant graag weten waar de lading onderweg is. Wanneer de klant zelf zijn lading kan volgen, bijvoorbeeld via de website van de expediteur, hoeft hij geen contact op te nemen met de expediteur om te vragen waar zijn lading zich bevindt. Dit wordt door de expediteurs ook als voordeel beschouwd.

Echter, niet altijd wordt de transparantie naar de klant toe door de expediteurs als voordeel gezien. Zo is het voor de expediteurs niet meer mogelijk de klant voor te liegen wat betreft de status van bijvoorbeeld een container. Wanneer een container gelost is op de kade en gereed staat voor transport, is dat vaak inzichtelijk in het T&T-systeem. Dit houdt in dat de expediteur klaar moet zijn om de container te (laten) halen, zodat de klant geen tijd verliest. Zonder deze informatie bij de klant zou de expediteur kunnen zeggen dat de container nog door de douane moet en nog niet afgehaald kan worden.

Hiermee leidt het gebruik van een T&T-systeem, in de principaal-agentrelatie die de opdrachtgever-expediteurrelatie kenmerkt, tot een monitoringmechanisme en kan de principaal zijn agent controleren op de uitvoer van zijn taken. Zoals hierboven beschreven geldt dit monitoringmechanisme voor zowel de verlader-expediteurrelatie als de expediteur-vervoerderrelatie, daar ze beide kunnen worden beschreven als de relatie tussen een principaal en een agent.

In de toekomst wordt nog meer van T&T-toepassingen verwacht. Wanneer aan de T&T-zender (de GPRS-zender die de locatie van de container of lading doorgeeft) andere (meet)apparatuur wordt gekoppeld, worden de mogelijkheden van informatieoverdracht sterk uitgebreid. Overigens is het zo dat veel T&T-informatie nog niet door GPRS-zenders wordt doorgegeven, maar komt uit de laad- en losinformatie van de rederijen, waarbij vervolgens het schip wordt gevolgd met de containers aan boord. Het is wel de toekomstverwachting dat het volgen van unieke containers meer zal plaatsvinden. Voorbeelden van nieuwe T&T-toepassingen liggen in temperatuurmetingen (van belang bij bijvoorbeeld dranktransport), het registreren van het openen en sluiten van de deuren (van belang bij lading van hoge waarde) en schokmetingen (van belang bij breekbare lading en gevaarlijke chemicaliën). Wanneer de expediteur zich meer richt op deze T&T-toepassingen kan hij, door aanvullende informatie en diensten, innoveren tot een 4PL-dienstverlener en inspelen op de wensen van zijn klant.

Interfaces en Inter Organisationele Systemen

Met een interface, een intermediair waarmee twee systemen met elkaar communiceren, kan de expediteur zowel intern als extern (organisatiegrensoverschrijdend) koppelingen tussen systemen vormgeven. In de praktijk worden interne koppelingen het best bereikt door gebruik te maken van softwarepakketten van gespecialiseerde leveranciers. Hiermee kunnen interne applicaties met elkaar communiceren om eerder ingevoerde gegevens te hergebruiken. Zo is vaak, indien specialistische software aanwezig is, de douaneaangifteapplicatie gekoppeld met de documentenadministratie. Het blijkt een stuk moeilijker om applicaties van verschillende leveranciers met elkaar te koppelen, maar met maatwerk is dat wel mogelijk. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een expediteur zijn ordersysteem gekoppeld heeft aan het WMS van een andere leverancier, waardoor binnenkomende orders direct in het warehouse bekend kunnen worden gemaakt. Tevens zijn er gespecialiseerde softwareleveranciers die zich richten op de integratie of koppeling van verschillende applicaties. Het voordeel hiervan is dat veel connectoren ook te gebruiken zijn voor een koppeling naar externe partijen. Zo kunnen expediteurs zonder hun complete systeem aan te passen toch relatief eenvoudig een koppeling maken naar het ERP-pakket van bijvoorbeeld de verlader. Gezien de opkomst van ERP-pakketten in de logistiek biedt de integratie, met behulp van zogeheten Enterprise Application Integration-oplossingen, strategische kansen.

Hiermee is men beland bij wat in de literatuur een Inter Organisationeel Systeem (IOS) wordt genoemd; een op ICT gebaseerd systeem dat de grenzen van de organisatie overstijgt en voordeel oplevert voor alle deelnemers ([Kuma96], [Barr82]). In de praktijk blijkt dat een IOS onder expediteurs op drie manieren kan worden vormgegeven: naar de douane, de verlader en de rederij. Een concreet voorbeeld van een IOS waar de laatste jaren in de haven hard aan is gewerkt, is het ‘port community systeem’ van Port Infolink. Deze dochteronderneming van het Haven Bedrijf Rotterdam biedt diverse diensten aan om de informatiesystemen van de verschillende partijen in de haven te integreren. Op het gebied van communicatie met de douane heeft Port Infolink al veel vorderingen gemaakt, hoewel softwareleveranciers ook interfaceoplossingen (software) aanbieden met de douane en zij dus concurrerend optreden.

Een verdergaande centrale informatierol voor Port Infolink zou ertoe bij kunnen dragen dat de sector nog transparanter wordt. Wanneer, bijvoorbeeld, gedacht wordt aan het samenbrengen van vraag, aanbod en capaciteit van het vrachtvervoer in een centraal systeem, wordt de rol van de expediteur nog verder bedreigd. Het grote bezwaar van dit soort systemen is de openheid. Met het transparant maken van de capaciteit worden vervoerders genoodzaakt hun marktpositie bekend te maken ([Tuld95]). Wanneer dit echter wordt afgeschermd, gaat het netwerkvoordeel van een dergelijk systeem verloren. Het is daarom een trade-off tussen openheid en netwerkvoordelen. De praktijk leert dat bedrijven in de haven eerder terughoudend zijn in het voorzien van informatie dan in het willen benutten van de netwerkvoordelen. Daardoor is er nog geen centraal systeem dat op deze manier de positie van de expediteur direct bedreigt. Hierbij dient overigens wel te worden vermeld dat de betrouwbaarheid van de transparante informatie een grote rol kan gaan spelen wanneer dergelijke systemen worden geïmplementeerd. Indien een derde partij het IOS of een vergelijkbaar systeem aanbiedt zullen de partijen die gebruikmaken van de informatie, zekerheid willen over de betrouwbaarheid van die informatie. Third party-assurancediensten kunnen hierin een rol spelen en bijdragen aan de ontwikkeling van deze vorm van innovatie.

Conclusie

In dit artikel is de veranderende rol van de expediteur in de Rotterdamse haven beschreven en de wijze waarop de expediteur gebruik kan maken van innovatie op ICT-gebied. De veranderende rol van de expediteur kan in het licht worden gezien van organisatorische innovatie, doordat hij door middel van nieuwe diensten een andere invulling aan zijn functie geeft. Aan de andere kant wordt de functie van de expediteur bedreigd doordat diverse andere partijen, zoals rederijen, vervoerders en verladers, ook innoveren en op hun beurt de expeditiefunctie overnemen.

Deze vorm van innovatie is vooral mogelijk geworden door het gebruik van ICT-toepassingen, waardoor de sector transparanter is geworden. Daarmee is de informatie met betrekking tot de basistaak van de expediteur, namelijk het organiseren van transport, tot een gewoongoed (commodity) geworden.

In de toekomst liggen er op het gebied van het Inter Organisationeel Systeem (IOS) kansen en mogelijkheden voor de expediteur om technisch te innoveren teneinde zo het gevaar van het verliezen van zijn eigen functie in de keten af te wenden. Met behulp van een IOS kan de expediteur een strategisch partnership met de verlader aangaan om als 4PL te opereren. Daarin verzorgt de expediteur niet meer alleen de organisatie van het transport, maar kan hij met zijn kennis en informatie meer diensten aan de klant bieden en zo een strategisch voordeel behalen. Bij de ontwikkeling van een IOS dient de kwaliteit en betrouwbaarheid van de informatie wel in ogenschouw te worden genomen.

Literatuur

[Baal00] A. van Baalen, M. van Oosterhout, Y. Tan en E. van Heck, Dynamics in setting up an EDI Community, Eburon, Delft, 2000.

[Bagc01] P.K. Bagchi en S.K. Paik, The role of public-private partnership in port information systems development, The international journal of public sector management, vol. 14. no. 6, pp. 482-499, 2001.

[Barr82] S. Barrett en B. Konsynski, Inter Organization Information Sharing Systems, MIS Quarterly, Vol. 6, special issue, pp. 93-105, 1982.

[Fene04] Fenex, De expediteur: schakel tussen haven en keten, A&S Management, Rotterdam, mei 2004.

[Jess05] H. Jessayan, Koerswending moet TNT redden, Het Financieele Dagblad, 7 december 2005.

[Kia00] M. Kia, E. Shayan en F. Ghotb, The importance of information technology in port terminal operations, International journal of Physical Distribution & Logistics Management, Vol. 30, no. 3-4, pp. 331-344, 2000.

[Kuma96] K. Kumar en H.G. van Dissel, Sustainable Collaboration: Managing Conflict and Cooperation in Interorganizational Systems, MIS Quarterly, Vol. 20, no. 3, pp. 279-300, 1996.

[Kwik95] R. Kwikkers, B. Wasser en B. de Wit, Een electronisch loket in Mainport Rotterdam, in: R. van Tulder en R. Wagenaar, Omgaan met Dilemma’s. Zeven cases in strategie en informatietechnologie in Mainport Rotterdam. Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1995.

[Meer76] A. van der Meer, Enkele beschouwingen over de ontwikkelingen van het stukgoedvervoer in de haven en de consequenties daarvan voor de stuwadoor, cargadoor en expediteur, Erasmus Universiteit Rotterdam, Faculteit der Economische Wetenschappen, 1976.

[FiTe05] Maersk: €2,3 mld voor overname P&O Nedlloyd, De Financiële Telegraaf, 11 mei 2005.

[Straa95] M. Straatman, R. van der Spek en H. Sol, Interorganisatorische IT als investeringsdilemma, in: R. van Tulder en R. Wagenaar, Omgaan met Dilemma’s. Zeven cases in strategie en informatietechnologie in Mainport Rotterdam. Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1995.

[Tuld95] R. van Tulder en R. Wagenaar, Omgaan met Dilemma’s. Zeven cases in strategie en informatietechnologie in Mainport Rotterdam. Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1995.

[Veld81] Veldkamp Marktonderzoek, Algemeen structuuronderzoek: de positie van de expediteur in het internationale beroepsgoederenvervoer over de weg, per spoor, over zee, door de lucht. Veldkamp Marktonderzoek, Amsterdam, 1981.

[Wit86] J.G. de Wit en H.A. van Gent, Vervoers- en Verkeerseconomie, theorie, praktijk en beleid, Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 1986.

[Zaal97] G.A.W. van der Zaal, De drie strategische kerndimensies van interorganisationele samenwerking, proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam, Thesis Publishers, Amsterdam, 1997.

[ZLU03] ZLU, ISF, EIA, Kravag-Logistic en ELA, Study on Freight Integrators, to the commission of the European Communities, Final Report. Berlijn, 16 september 2003.

Websites:

Port of Rotterdam / Havenbedrijf Rotterdam (HBR): www.portofrotterdam.nl

Nieuw Rotterdams Tij: www.nieuwrotterdamstij.nl/read/april2003/informatiesysteem

Logistiek.nl: www.logistiek.nl

Transport en Logistiek Nederland: www.tln.nl

Handhaving Microsoft Office als de-factostandaard vóór en na invoering en acceptatie van het Open Document Format

Als iemand gevraagd wordt welke office suite hij of zij gebruikt, dan zal 95 procent Microsoft Office als antwoord geven. Redenen die door bedrijven vaak genoemd worden waarom deze suite gebruikt wordt, zijn bekendheid met de suite en compatibiliteit met de huidige documenten. Door recente ontwikkelingen omtrent het gebruik van open standaarden in office suites (bijvoorbeeld Open Document Format en OpenXML) kan de markt voor concurrerende bedrijven van Microsoft interessant worden. Corel WordPerfect en OpenOffice worden nu nog niet veel gebruikt door consumenten en bedrijven, maar de rollen zouden er in de toekomst anders uit kunnen zien als het documentformaat open is en geïntegreerd is in alle suites. Door middel van theoretische en praktische inzichten is onderzocht wat een marktleider als Microsoft zou moeten doen om zich met Microsoft Office te kunnen handhaven als de-factostandaard.[Dit artikel is een bewerking van de scriptie waarmee de auteur in september 2006 is afgestudeerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.]

Inleiding

Allereerst zal kort worden ingegaan op de achtergrond van het artikel om inzichtelijk te maken wat er anno 2006 speelt in de markt van office suites met open standaarden als documentformaat. Vervolgens zal er aandacht worden besteed aan welke theoretische inzichten er verkregen kunnen worden over wat een marktleider moet doen om in zijn markt de-factostandaard te blijven met zijn kernproduct. Deze theoretische inzichten zijn nodig om tot een metamodel te komen dat toepasbaar is voor een marktleider in het algemeen.

Vervolgens wordt er kort ingegaan op welke praktische inzichten verkregen kunnen worden over open source en closed source software, open standaarden, office suites, Microsoft en ontwikkelingen in de office-suitemarkt. Tevens zal er kort worden ingegaan op de webenquête die in samenwerking met Microsoft en het Business & IT Trends Institute onder tweeduizend bedrijven in Nederland is gehouden. Het doel is om deze theoretische en praktische inzichten te koppelen om te kijken of Microsoft met Microsoft Office een goede uitgangspositie heeft om zich te handhaven als de-factostandaard.

Achtergrond

In de afgelopen decennia zijn er verschillende softwareproducten geweest voor de desktop die ‘leading’ waren. Je zou kunnen zeggen dat er verschillende softwaregolven hebben plaatsgevonden in de afgelopen decennia. WordPerfect bijvoorbeeld als tekstverwerkingsprogramma en Lotus als spreadsheetprogramma werden op de meeste desktops gebruikt door consumenten en bedrijven. Microsoft is op dit moment met Microsoft Office marktleider op het gebied van office suites op de desktop. Microsoft Office is de-factostandaard en nagenoeg elke consument of bedrijf gebruikt deze software voor tekstverwerking, spreadsheets en presentaties, zowel in Nederland als in vele andere delen in de wereld. Ondanks dat Microsoft Office wereldwijd de-factostandaard is voor office suites, zijn ook andere bedrijven bezig om hun office suites te innoveren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Corel WordPerfect, OpenOffice en Sun StarOffice.

Open standaarden (OS), zoals FTP (File Transfer Protocol), SMTP (e-mail), HTTP (internet) en XML (taal) zorgen ervoor dat programma’s makkelijker met elkaar kunnen samenwerken. Met een open standaard is de eindgebruiker niet afhankelijk van één leverancier. Opvallend genoeg was er op het gebied van office suites nog geen open standaard ontwikkeld. Microsoft Office kan nog niet goed communiceren met bijvoorbeeld suites als OpenOffice en Corel WordPerfect, omdat deze suites andere documentformaten gebruiken dan Microsoft Office (.doc/.ppt/.xls). Recent is er een ontwikkeling geweest vanuit OASIS (Internationaal E-Business Standaarden Consortium) om het Open Document Format voor office suites als een OASIS-standaard te introduceren en dat is ook gelukt. Op 4 mei 2006 is het Open Document Format door standaardisatieorgaan ISO benoemd tot officiële standaard. Het Open Document Format verschaft een XML-schema voor tekstverwerking, spreadsheets, presentatie en grafische documenten. Sun StarOffice en Open Office gebruiken het documentformaat zelfs al als standaard.

Door bovenstaande ontwikkelingen voor office suites kan de markt voor concurrerende bedrijven van Microsoft interessant worden. Zoals eerder gezegd zouden de rollen er in de toekomst anders uit kunnen zien als het documentformaat open is en geïntegreerd is in alle suites, waardoor problemen als interoperabiliteit tot het verleden horen.

Theoretische inzichten

Allereerst is in de scriptie beschreven welke theoretische inzichten er kunnen worden verkregen over wat een marktleider moet doen om in zijn markt de-factostandaard te blijven met zijn kernproduct. Deze theoretische inzichten zijn nodig om tot een metamodel te komen dat toepasbaar is voor een marktleider.

Productlevenscyclus als basis

De productlevenscyclus kan worden beschouwd als de basis van het raamwerk om te laten zien dat een product bepaalde groeifasen doorgaat om groot te worden. Elk product heeft en doorloopt zijn eigen levenscyclus. Het ene product kan in de top zitten van de cyclus (huidige cyclus, volwassenheidsfase), wat vaak incrementele innovaties met zich meebrengt om het product te verbeteren (a, b en c in figuur 1). Tevens wordt merktrouw gecreëerd en is er sprake van prijsverlagingen (= verdedigen). In de neergangsfase loopt de omzet van het product sterk terug, waardoor men het product laat renderen. Een nieuw product (bijvoorbeeld een radicale innovatie) bevindt zich in eerste instantie in de introductiefase van een nieuwe levenscyclus en een bedrijf dient aan te vallen om het product succesvol te laten worden en te laten groeien. Dit kan door veel geld te investeren in marketing, een goed distributiekanaal op te zetten en nieuwe marktsegmenten aan te boren (= aanvallen). Een marktleider dient zich zowel met incrementele als radicale innovaties bezig te houden (verdedigen en aanvallen) om zich zo te verdedigen als marktleider en dient hiervan te leren, iets wat bekendstaat als ‘deutero learning’ (zie figuur 1) ([Chri99]).

C-2006-4-Bestebroer-1

Figuur 1. Marktleider moet verdedigen en aanvallen.

(Open) standaarden

Een standaardoorlog is een oorlog waarbij een bedrijf zijn product de-factostandaard wil maken in de markt. Het product bevindt zich in een nieuwe levenscyclus en een bedrijf moet via bepaalde strategieën/tactieken aanvallen om de concurrentie de baas te zijn en groot te worden met het product. Een marktleider als Microsoft kan het beste een ‘Evolution Strategy’ voeren ([Vari99]). Deze strategie wordt door een bedrijf gevoerd wanneer het een nieuwe technologie introduceert die compatible is met de oude technologie, waardoor een klant minimale switching costs hoeft te maken. De markt waarin een bedrijf zich bevindt, bepaalt wat voor soort standaardoorlog – de ‘Evolution Strategy’ is er één van – er gevoerd wordt.

Ongeacht het type standaardoorlog dient een bedrijf een aantal belangrijke sleutelfactoren te bezitten, waaronder controle over een grote basis van gebruikers, patenten, sterk in het produceren van complementaire goederen en een goede merknaam en reputatie. Tevens is een aantal strategieën/tactieken belangrijk om als marktleider in een competitieve omgeving een standaardoorlog te kunnen winnen en zo de grootste te worden en ook te blijven (bijvoorbeeld bondgenoten verzamelen, vroegtijdige deals sluiten met klanten en het managen van klantverwachtingen). Een aantal strategieën is belangrijk om een netwerkeffect te creëren waardoor er tevens gezorgd kan worden voor een lock-in effect. Dranove en Gandel ([Dran03]) hebben empirisch aangetoond dat het vroegtijdig aankondigen van een nieuwe technologie van invloed is in een markt waarin netwerkeffecten aanwezig zijn, waardoor een bedrijf de uitkomst van een standaardoorlog kan beïnvloeden.

Deze sleutelfactoren en strategieën/tactieken zijn voor een bedrijf belangrijk om met zijn product de-factostandaard te kunnen worden in een nieuwe levenscyclus (zie figuur 2).

C-2006-4-Bestebroer-2

Figuur 2. Marktleider en nieuwe de-factostandaard.

Disruptieve technologieën

De theorie van Christensen ([Chri99]) over disruptieve technologieën stelt dat een disruptieve technologie een nieuwe technologische innovatie, product of dienst is die de dominante technologie in een markt kan vervangen, ondanks het feit dat de technologie anders werkt en doorgaans technologisch inferieur is aan de huidige technologie. Marktleiders dienen disruptieve technologieën (low-end en new-market disrupties) in de gaten te houden en moeten investeren in de kleine bedrijven die deze technologieën produceren. Christensen zegt dat het vaak moeilijk is om een disruptieve technologie in een lopende business in te passen, vandaar dat er twee aparte afdelingen voor ingericht dienen te worden. Een bedrijf dient aan ‘deutero learning’ te doen, het vermogen om te leren van incrementele innovaties (= verdedigen) en radicale innovaties (= aanvallen).

Disruptieve technologieën zijn vaak radicale innovaties en door deze op het juiste tijdstip te herkennen kan een marktleider investeren in deze technologie om zo ten opzichte van concurrenten aan te vallen met een nieuw product in een nieuwe levenscyclus met als doel het marktaandeel van het product te verdedigen.

Open en gesloten innovatie / lead-users

De theorie van Weelwright en Clark (1993) gaat over het innovatieproces als een gesloten systeem. Het traject kan als een ‘stage gate process’ gemanaged worden binnen de muren van een grote onderneming. Chesbrough (2003) daarentegen lanceerde de term ‘open innovatiesysteem’ waarin kennis en ideeën worden gezocht in universiteiten, publieke onderzoeksinstellingen, hightech start-ups en andere bedrijven. Er wordt actief gezocht om via uitlicensering, joint venture en spin-off routes technologie te commercialiseren buiten de traditionele product/markten van het bedrijf. Het detecteren van interessante technologische trends en latente markttrends is net zo belangrijk als het zelf uitvoeren van onderzoek. Bovendien dienen lead-users in een vroege fase betrokken te worden in het problem-solvingproces. Lead-users zijn pre-adopters, adopters die al gebruikmaken van een product terwijl het nog in de innovatiefase zit, dat wil zeggen de fase nog voor de introductiefase van de productlevenscyclus. Het doel is om het product zo te maken dat het in de behoeften van de uiteindelijke klant kan voorzien.

Bovenstaande theorie is interessant, omdat zij ingaat op het feit dat een marktleider naast gesloten innovatie ook kan innoveren volgens een open model en via lead-users om zo tot heuse doorbraken te komen. Lead-users kunnen zowel in de huidige als in de nieuwe levenscyclus gebruikt worden om producten voortijdig te testen en zo het product beter te maken. Open innovatie en gesloten innovatie kunnen plaatsvinden zowel bij incrementele innovaties (huidige productlevenscyclus) als bij radicale innovaties (nieuwe productlevenscyclus); het is aan een bedrijf zelf om te kiezen voor een bepaald type. Een bedrijf kan ook voor een bepaald product een gesloten innovatieproces kiezen en voor een ander product een open innovatieproces.

The whole product model

De theorie omtrent ‘the whole product model’ zegt dat een product in een sterk concurrerende markt uit meer moet bestaan dan het product alleen. Te denken valt aan training, support, handleidingen, kabels en additionele software. De theorie van zowel Moore (1999), Rogers (1996) als Kalb (1997) behandelt dit. De drie verschillende modellen kunnen worden geïntegreerd tot één model: kern, elementen, design, additionele zaken (tastbaar en ontastbaar), diensten en groeipotentie van het product. The whole product model kan gekoppeld worden met de productlevenscyclus. De kern, de elementen en het design vormen het fysieke product en deze zaken zullen in de introductiefase en groeifase van de levenscyclus belangrijk zijn. Additionele zaken en andere diensten zoals trainingen en support zullen belangrijk worden naarmate het product echt aan het groeien is en een groot marktaandeel heeft verworven en weet te behouden. Pas dan zullen eventuele externe leveranciers ook geïnteresseerd raken om additionele producten te maken voor het product.

Strategic supremacy en the sphere of influence

De theorie over ‘strategic supremacy’ van d’Aveni ([d’Avi99]) behandelt het feit dat een bedrijf een beter inzicht dient te krijgen in de interactie tussen strategie en omgeving om zo een strategisch overwicht te behalen en de omgeving te bewerken in zijn eigen voordeel. De belangrijkste reden om voortdurend de strategie aan te passen aan de omgeving is hyperconcurrentie. Er dient veel aandacht te worden besteed aan de mate van turbulentie in de markt. Door inzicht te verkrijgen in de turbulentie in de markt (er zijn vier patronen volgens d’Aveni), kan zowel een marktleider als een nieuwkomer zijn strategie hierop aanpassen. Het ‘punctuated equilibrium’ is een patroon waarin een markt langere perioden van stabiliteit kent en zich rondom een dominant design schaart, afgewisseld door competentievernietigende disrupties. Deze worden veroorzaakt door veranderingen in de behoeften van de klant, technologische vervanging/veroudering, en pogingen van de concurrentie om de competenties van de huidige marktleider te vernietigen. Volgens d’Aveni dient een marktleider als strategie in een punctuated equilibrium het volgende te doen: standaarden gebruiken om een stabiele omgeving te creëren rondom een dominant design en wanneer nodig antwoorden op grote revoluties.

Hierop voortbordurend heeft d’Aveni een artikel geschreven dat gaat over ‘the sphere of influence’, die ervoor zorgt dat een bedrijf zijn kernactiviteiten beschermt. Een bedrijf dient zijn core market waarop het operationeel is te beschermen en dient tevens te investeren in andere markten als verdediging en voor eventuele toekomstige groei.

De theorie van d’Aveni kan niet worden gezien als een theorie die gekoppeld kan worden aan een specifieke productlevenscyclus, wat bij andere theorie wel is gedaan. Zijn theorie geeft inzicht in het feit dat een marktleider meer moet doen dan alleen zijn eigen kernproducten op de markt zetten. Hij dient voortdurend zijn strategie aan de omgeving aan te passen wanneer hij zich op een turbulente markt bevindt. Door tevens in een ‘sphere of influence’ te investeren verdedigt een bedrijf zijn kernactiviteiten. Een bedrijf dat in staat is hiermee om te gaan weet strategisch overwicht te behalen.

Een metamodel

Gebleken is dat een marktleider zowel moet aanvallen (in een nieuwe productlevenscyclus, introductie- en groeifase) als moet verdedigen (in de huidige productlevenscyclus, volwassenheids- en neergangsfase) om marktleider te kunnen blijven. Naast het feit dat een marktleider zich bezighoudt met incrementele of radicale productontwikkeling om zijn kernproducten groot te houden, moet hij in een turbulente markt zijn strategie voortdurend aan de omgeving aanpassen. Door daarnaast te investeren in een ‘sphere of influence’ verdedigt een bedrijf zijn kernactiviteiten. Succesvolle toepassing van deze strategie zal leiden tot strategisch overwicht.

De theorie die behandeld is, is om te zetten naar een ABCD-matrix waarin een duidelijk beeld wordt geschapen van wat een marktleider moet doen met producten in een huidige en nieuwe levenscyclus (figuur 3). De matrix heeft twee assen: aanvallen/verdedigen en huidige productlevenscyclus / nieuwe productlevenscyclus. Een marktleider dient de huidige levenscyclus te verdedigen (C) en dient tevens aan te vallen in een nieuwe levenscyclus als hij een nieuw product de-factostandaard wil maken (A). Een bedrijf kan ook aanvallen in de huidige cyclus (B), maar dit is vooral belangrijk als een bedrijf zich nog niet in de top van de cyclus bevindt. Een bedrijf kan zich ook verdedigen in een nieuwe cyclus (D); een marktleider dient echter vooral de focus te leggen op de kwadranten A en C.

C-2006-4-Bestebroer-3

Figuur 3. Metamodel voor een marktleider.

Praktische inzichten

Tevens is in de scriptie beschreven welke praktische inzichten er kunnen worden verkregen over open source en closed source software, open standaarden, office suites, Microsoft en ontwikkelingen in de office-suitemarkt. Deze inzichten zijn nodig om ze te kunnen koppelen met de theorie, met het doel na te gaan of Microsoft met Microsoft Office een goede uitgangspositie heeft om zich te handhaven als de-factostandaard.

Open en closed source software

Office software bestaat er in twee soorten: open en closed source software. Een belangrijk verschil is dat de broncode bij open source software vrij beschikbaar is, bij closed source software liggen de volledige eigendomsrechten bij de maker of leverancier. Er wordt op allerlei gebieden zoals besturingssystemen, webservers, browsers en office suites zowel open source als closed source software ontwikkeld. Bij closed source software op het gebied van office suites kan gedacht worden aan Microsoft Office, Corel WordPerfect en Sun StarOffice. Een bekende open source office suite is OpenOffice, dat van het bedrijf Sun vandaan komt, de suite is gratis te downloaden. Er is een ontwikkeling gaande dat steeds meer closed source bedrijven zich op open source gebied begeven en omgekeerd. Grote softwarebedrijven als Apple, Sun en Red Hat zien in open/closed source nieuwe mogelijkheden, de software van Microsoft is echter nog steeds gesloten.

Als gekeken wordt naar het marktaandeel van software voor desktops, browsers en office suites, dan is Microsoft met haar closed source software de grote winnaar. Open source software is vooral populair op het gebied van (web)servers. Het marktaandeel van Linux op het gebied van servers (waar Microsoft nog steeds de grootste is), is sterk toegenomen en op het gebied van webservers is Apache als open source product erg groot. Toch domineert Microsoft de markt, vooral met Windows, Microsoft Office en Internet Explorer.

Open Document Format en OpenXML

Het is gebleken dat er geen consensus is omtrent één centrale definitie voor een open standaard. De definitie die door de Europese Unie gehanteerd wordt, is de belangrijkste voor Microsoft, omdat een open standaard voor office suites die deze definitie hanteert dan gezien kan worden als open standaard voor de landen die lid zijn van de Europese Unie. Gebleken is dat overheden (nationaal en internationaal) het gebruik van open standaarden willen stimuleren, ook in office suites. Recentelijk is door OASIS het Open Document Format (ODF) ontwikkeld dat ISO-status heeft gekregen en reeds geïntegreerd is in OpenOffice en Sun StarOffice. Door deze ontwikkelingen is Microsoft genoodzaakt om in de office software gebruik te gaan maken van open standaarden. Daarom is door Microsoft OpenXML ontwikkeld, omdat ODF minder functionaliteit bezit dan wat er met Microsoft Office kan. OpenXML is ingediend bij de ECMA om ook een open standaard-status te krijgen en het doel van Microsoft is om het ook ISO-gecertificeerd te krijgen. Zowel Sun als Corel heeft al aangegeven OpenXML in zijn software te integreren als open standaard. Microsoft heeft tevens opdracht gegeven om een ODF-converter te ontwikkelen zodat documenten in de nieuwe Office 2007-suite (met een nieuwe gepatenteerde user interface) opgeslagen kunnen worden in het Open Document Format.

‘The integrated platform’, Windows Live en Office Live

Door de komst van een open standaard in een office suite is Microsoft met ‘the integrated platform’-strategie gekomen. De klant heeft behoefte aan een geïntegreerd platform voor server- en officesoftware. Microsoft kan dit aanbieden door middel van het Windows Server-systeem en het Office-systeem. Daarnaast heeft Microsoft een onderzoek gedaan naar de manieren van werken in een bedrijf en is tot de conclusie gekomen dat er een ‘new world of work’ ontstaat: ‘the information worker’. Er ontstaat behoefte om de manier van werken efficiënter te maken, juist door de toename van informatie die een persoon dagelijks onder ogen krijgt. Deze ontwikkelingen vormen de basis voor de Windows Live- en Office Live-strategie van Microsoft. Als uitgangspunt voor deze strategie gebruikt Microsoft een innovatieproces gekenmerkt door zware investeringen in R&D (ongeveer acht miljard dollar per jaar), waarbij continue en radicale innovatie nauw met elkaar zijn geïntegreerd. In het ontwikkelproces worden echter ook allerlei open innovatietechnieken gebruikt, zoals industrie-experts, trendwatchers, partners en lead-users, die per product kunnen verschillen, maar in de praktijk is deze aanpak bij vrijwel ieder product het geval.

Andere ontwikkelingen

Naast het feit dat er allerlei ontwikkelingen plaatsvinden rond de bestaande office suites van Microsoft, Corel en Sun, zijn er ook andere ontwikkelingen gaande rond office suites. Een ontwikkeling is dat software niet meer op de pc zelf draait, maar dat deze via de browser wordt ingeladen, via een zogenaamde ‘Application Service Provider’ (ASP). Zo zijn er al allerlei office suites te benaderen via het web, waaronder Thinkfree Office Online, gOffice, Writely en ZoHo Writer. Microsoft zelf treft ook voorbereidingen om software niet langer te verkopen, maar te verhuren. Het bedrijf wil populaire programma’s als Office ook online aanbieden, iets waar men in 1995 al over sprak. Zakelijke klanten kunnen op die manier beschikken over de meest recente versies van software, die op servers van Microsoft staan. Sun en Google zijn in oktober 2005 een strategische samenwerking aangegaan. Het komt erop neer dat Sun de Google toolbar sterk in de kijker zet, terwijl Google haar best zal doen om surfers in de richting van OpenOffice.org en de Java-motor te wijzen. Sergey Brin, medeoprichter van Google, heeft gezegd dat het bedrijf nog niet bezig is met de ontwikkeling van een office suite.

Webenquête

Door middel van een webenquête is onderzocht of recente ontwikkelingen omtrent office suites (bijvoorbeeld Microsoft Office) en open standaarden (bijvoorbeeld Open Document Format) impact hebben op de keuze van een office suite bij organisaties in Nederland.

Uit de webenquête blijkt dat bedrijven compatibiliteit met huidige documenten en systemen het meest belangrijk achten en interoperabiliteit iets minder. Tevens overweegt zeventig procent van de respondenten geen alternatief voor de huidige office suite, maar zijn vooral overheidsbedrijven wel aan het experimenteren met andere suites zoals OpenOffice (gratis). Het blijkt dat bedrijven nog niet snel zullen overstappen op een andere suite wegens conversieproblemen, implementatieproblemen en de daarbijbehorende kosten, wat een gunstig teken is voor Microsoft. Zestig procent van de bedrijven is niet op de hoogte van ODF en OpenXML. Dit biedt Microsoft vele mogelijkheden om de Office 2007-suite te lanceren als een suite waarin met de open standaard OpenXML gewerkt wordt.

Door de komst van open standaarden is de keuze van een office suite wel groter geworden voor bedrijven. Interoperabiliteit als probleem zal tot het verleden behoren en er zal nagedacht moeten worden over welke suite moet worden aangeschaft. Natuurlijk brengt het installeren van een andere office suite in een bedrijfsomgeving weer andere problemen met zich mee zoals de compatibiliteit met oudere documenten, support en het trainen van de mensen die met de software moeten werken. Het is belangrijk voor Microsoft om veel druk te zetten achter de introductie van Office 2007, zodat mensen leren omgaan met de nieuwe user interface die hierin is geïmplementeerd, om zo klanten aan zich te blijven binden. Bovendien biedt Office 2007 de compatibiliteit om oude documenten te kunnen blijven openen, een factor die bedrijven erg belangrijk vinden.

Koppeling theorie en praktijk

Vanuit het theoretische inzicht dat eerder in dit artikel is verkregen, kan gezegd worden dat Microsoft zich dient te verdedigen in de huidige levenscyclus aangezien zij marktleider is met Microsoft Office. Alle zaken die een marktleider moet doen om zich te verdedigen met een product in een huidige levenscyclus heeft Microsoft gedaan. Denk aan Office 2000, XP en 2003 (allemaal incrementele innovaties) die allemaal binaire bestandsformaten gebruiken (.doc/.xls/.ppt) en de-factostandaarden zijn. Microsoft is de volwassenheidsfase eigenlijk al voorbij met de huidige office suites. Zoals is gebleken zijn deze versies gesloten ontwikkeld, maar open innovatietechnieken zijn zeker gebruikt (industrie-experts, trendwatchers, partners, lead-users) om het product nog beter te maken. Tevens heeft Microsoft na de versie van Office 2003 weinig aandacht gegeven aan nog meer functionaliteit, maar is zij veel meer naar de klant gaan kijken en naar de klantbehoefte (‘the integrated platform’). Microsoft dient de huidige office suites te laten renderen en volledig de aandacht te schenken aan Office 2007 (en de open standaard OpenXML) die begin 2007 op de markt komt. Microsoft moet in deze nieuwe levenscyclus aanvallen aangezien het marktaandeel van Office 2007 en OpenXML nog nihil is. Vooral druk vanuit overheden heeft ervoor gezorgd dat open standaarden belangrijk zijn geworden in office suites. Microsoft heeft ervoor gekozen om zelf een open standaard te ontwikkelen omdat het Open Document Format niet alle functionaliteit bezit die in Microsoft Office zit. Tevens is OpenXML compatible met de binaire formaten, hetgeen erg belangrijk is aangezien er wereldwijd miljarden documenten zijn in deze formaten. Uit de webenquête is gebleken dat bedrijven compatibiliteit met huidige documenten en systemen het meest belangrijk achten.

Microsoft bezit alle mogelijkheden om aan te vallen met een product in een nieuwe levenscyclus: Office 2007 is een fysiek goed product, Microsoft ontwikkelt bijvoorbeeld via gesloten en open innovatie en zij bezit de sleutelfactoren om in een competitieve omgeving de-factostandaard te worden (bijvoorbeeld goede merknaam, gepatenteerde user interface). Continue en radicale innovatie is bij Microsoft nauw met elkaar geïntegreerd (‘deutero learning’). Microsoft heeft zoals eerder vermeld een onderzoek gedaan naar de manieren van werken in een bedrijf en is tot de conclusie gekomen dat de behoefte ontstaat om de manier van werken efficiënter te maken, juist door de toename van informatie die een persoon dagelijks onder ogen krijgt (‘information worker’). Deze ontwikkelingen vormen de basis voor de Windows Live- en Office Live-strategie van Microsoft. Of Microsoft Office ook via de browser aangeboden gaat worden, is nog niet bekend. Andere bedrijven echter zijn hier al wel mee bezig, zoals Thinkfree, en er wordt gespeculeerd dat Sun en Google hier ook mee bezig zijn. Microsoft dient deze disruptieve technologieën zeker in de gaten te houden. Het nieuwe live-aanbod is wel een zeer krachtig middel om de gebruikers sneller toegang te geven tot de innovaties die Microsoft ontwikkelt en op deze manier kunnen gebruikers er onmiddellijk van profiteren. Microsoft heeft nog geen office suite draaien die in de browser gebruikt kan worden. Software wordt nog gewoon geleverd via de cd-rom.

Door middel van Office 2007, Office Live en Windows Live probeert Microsoft de competitieve omgeving te veranderen. Microsoft beconcurreert adaptieve producten zoals het Open Document Format dat in OpenOffice en StarOffice reeds is geïntegreerd, maar probeert tegelijkertijd door middel van een nieuwe user interface en een andere manier van werken (‘information worker’) de competitieve omgeving te veranderen in haar eigen voordeel (‘redefining the rules of the game’). Tevens beschermt Microsoft haar kernactiviteiten door veel aandacht te besteden aan het produceren van complementaire producten (MSN, Windows Server 2003, .Net en Internet Explorer), bezig te zijn met next-generation software (Vista) en partijen in andere markten te beconcurreren (Xbox).

Conclusie

Dit artikel heeft inzicht gegeven in wat een marktleider die zich in een turbulente markt bevindt moet doen om de-factostandaard te blijven met zijn kernproduct. Gebleken is dat de markt kan gaan veranderen op het gebied van office suites door de komst van de open standaarden Open Document Format en OpenXML. Interoperabiliteit bijvoorbeeld zal geen groot probleem meer zijn als deze standaarden in de suites zijn verwerkt, de keuze van een office suite zal groter worden voor bedrijven. OpenOffice is gratis en kan een interessant alternatief zijn voor bijvoorbeeld het MKB, omdat juist deze bedrijven niet alle uitgebreide functionaliteit gebruiken die in Microsoft Office zit. Microsoft ontwikkelt daarom ook niet nog meer functionaliteit voor haar office suite, maar probeert de manieren van werken efficiënter te maken. De vraag is alleen welke open standaard de facto zal worden. Gebleken is dat Microsoft vanuit theoretisch en praktisch inzicht een goede uitgangspositie heeft om zich met Microsoft Office te handhaven als de-factostandaard vóór en na invoering en acceptatie van het Open Document Format.

Geconcludeerd kan worden dat het niet verbazingwekkend is dat Microsoft de-factostandaard is met haar huidige office suites en dat zij veel kans heeft om in een competitieve omgeving Office 2007 met de open standaard OpenXML wederom de facto te maken: Microsoft verdedigt haar huidige levenscyclus succesvol en valt aan in de nieuwe levenscyclus. Tevens is Microsoft in staat haar strategie aan de omgeving aan te passen wanneer zij zich in een turbulente markt bevindt en slaagt zij erin haar kernactiviteiten te beschermen. Hierdoor weet Microsoft strategisch overwicht te behalen.

Literatuur

[Best06] R. Bestebroer, Handhaving Microsoft Office als de facto standaard vóór en na invoering en acceptatie van het Open Document Format, afstudeerscriptie Innovatiemanagement Erasmus Universiteit Rotterdam, augustus 2006.

[Ches03] H. Chesbrough, Open Innovation: The New Imperative for Creating and Profiting from Technology, Harvard Business School Press, 2003.

[Chri99] C.M. Christensen, Innovation and the General Manager, 1999.

[d’Ave99] Prof. R. d’Aveni, Strategic supremacy through disruption and dominance, Sloan Management Review, Vol. 40, No. 3, pp. 127-135, 1999.

[d’Ave04] Prof. R. d’Aveni, Corporate Spheres of Influence, MIT Sloan Management Review, 2004.

[Dran03] D. Dranove en N. Gandel, The DVD vs. DIVX Standard War: Empirical Evidence of Network Effects and Preannouncement Effects, Journal of Economics and Management Strategy, 2003.

[Moor99] G.A. Moore, Crossing The Chasm, 1999.

[Roge95] E. Rogers, Diffusion of Innovations, 1995.

[Vari99] H.R. Varian en C. Shapiro, The Art of Standard Wars, California Management Review, Winter 1999.

Microsoft.com: www.microsoft.com

OSSOS: www.ossos.nl

Wikipedia.org: www.wikipedia.org

Internationalisatie van leasemaatschappijen: groeien én snoeien

De leasemarkt heeft een onmiskenbaar internationaal karakter. Grote West-Europese en Amerikaanse leasemaatschappijen hebben hun vleugels al geruime tijd over heel Europa uitgeslagen. Tegelijkertijd is er de drang tot centralisatie en efficiency. Dit artikel gaat in op de gevolgen hiervan voor de IT-omgeving en IT-strategie van leasemaatschappijen.[De auteur dankt drs. E. Schavemaker en zijn collega drs. E.M. Peeters RE voor hun input en suggesties.]

Inleiding

De leasemarkt kan al geruime tijd worden gekarakteriseerd als een markt van toenemende internationalisering. Gedreven vanuit marktvolwassenheid – of zelfs verzadigdheid – van lokale markten hebben grote leasemaatschappijen zoals LeasePlan, ALD, Arval en GE hun vleugels over heel Europa uitgeslagen. Op zoek naar autonome groei hebben deze ondernemingen hetzij door overnames hetzij door nieuw uit de grond gestampte bedrijven vast voet verkregen in Spanje, Portugal en Italië. Halverwege de jaren negentig volgden landen als Polen, Tsjechië en Slowakije. Momenteel staan Rusland, Turkije en Roemenië bij hen volop in de belangstelling.

Naast internationalisatie is er tegelijkertijd sprake van een toenemende mate van consolidatie en centralisatie. Dit uit zich niet alleen in de voortdurende golf van fusies en overnames in de leasemarkt, maar ook in de centralisatie van diensten en afdelingen van de leasemaatschappijen zelf. Steeds vaker worden bijvoorbeeld treasury, verzekeringsdiensten, inkoopafdelingen of de IT-functie voor de gehele internationale leaseorganisatie gecentraliseerd. Afgezien van beoogde verbeterde efficiency of schaalvoordelen wordt de gecentraliseerde afdeling of dienst veelal gevestigd in een land met een fiscaal vriendelijk regime, bijvoorbeeld Zwitserland of de Ierse Republiek.

De expansie naar ’emerging countries’ enerzijds en de centralisatie van diensten of afdelingen anderzijds vindt haar neerslag in de IT-strategie en IT-organisatie van leasemaatschappijen. Daarnaast kan zij gevolgen hebben voor de IT-audit in het kader van de jaarrekeningcontrole. In dit artikel komen de belangrijkste gevolgen van internationalisatie voor de IT-organisatie en de IT-audit aan de orde.

Strategie

Het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Frankrijk hebben alle een volwassen leasemarkt. Autonome groei is niet of nauwelijks meer mogelijk; in bijvoorbeeld Nederland steeg het totale leasepark in 2005 met ongeveer 0,5% ([FiDa06]). Leasetarieven zijn transparant en de prijsconcurrentie is hoog. Kleinere nichespelers proberen de resterende gaatjes in de markt op te vullen met specifieke dienstverlening zoals leasing via internet of juist high-end leasing met veel flexibiliteit en persoonlijke aandacht voor de berijder.

Voor het structureel verhogen van de resultaten resteren leasemaatschappijen vier alternatieven: fusies en overnames op de thuismarkt, efficiencyverbetering, productinnovatie en expansie naar het buitenland. De meeste leasemaatschappijen combineren deze vier alternatieven, die elk eigen, soms tegenstrijdige, eisen aan de IT-organisatie en de geautomatiseerde gegevensverwerking stellen. In tabel 1 wordt een aantal gevolgen van de vier business-strategieën voor de IT-strategie samengevat.

C-2006-3-Wolters-t01

Tabel 1. Gevolgen business-strategieën voor IT-strategie.

Acquisities

Aan de consolidatiegolf in de Nederlandse leasemarkt lijkt geen einde te komen. Recentelijk werd bekend dat De Lage Landen – hoofdzakelijk een equipment lessor – Athlon Car Lease overneemt. De strategie van overnemen is primair gericht op het behalen van directe voordelen. Niet alleen wordt een directe concurrent uitgeschakeld, ook kan toegenomen schaalgrootte tot meer inkoopkracht leiden. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat zeker de niet-merkgebonden kleine en middelgrote Nederlandse leasemaatschappijen te klein zijn om autofabrikanten met hun volumes te imponeren. Ten opzichte van auto-importeurs hebben leasemaatschappijen wel de benodigde volumes, echter importeursmarges staan al jaren onder druk. Importeurs kunnen zich eenvoudigweg geen substantiële additionele volumekortingen veroorloven.

De potentiële voordelen van acquisities liggen dan ook voor een groot deel op het gebied van efficiencyverbeteringen door het harmoniseren en standaardiseren van businessprocessen enerzijds en het opheffen van doublures in de ondersteunende en managementfuncties anderzijds. Om de efficiencyverbeteringen te realiseren zijn echter aanzienlijke investeringen in de organisatie, de processen en de geautomatiseerde gegevensverwerking noodzakelijk. Vaak zijn leasemaatschappijen na een overname geruime tijd bezig om de beide organisaties met elkaar te integreren. Dit houdt onder meer in dat backoffice- en eventueel frontofficesystemen moeten worden samengevoegd. De harmonisatie van het datamodel en systeemparameters en het uitvoeren van de datamigratie brengen grote functionele en technische uitdagingen met zich mee.

Allereerst is er het harmonisatieproces dat tot verhitte en verrassende metadata-discussies kan leiden. Wat wordt nu precies verstaan onder een actief contract? Uit welke componenten bestaat de leasetermijn en op welke wijze worden eventuele kortingen vastgelegd? Hoe wordt het remarketingresultaat berekend? Nadat overeenstemming is bereikt over de te hanteren productstelling, businessprocessen en werkprocedures moeten deze worden vertaald in een uniforme set aan systeemparameters. Een goed voorbeeld hiervan zijn contractstatussen. Ook calculatieparameters zullen gelijkgetrokken moeten worden.

In de datamigratie wachten andere uitdagingen. De gegevens uit het bronsysteem zullen moeten worden geschoond en verrijkt om ze voor het doelsysteem lees- en interpreteerbaar te maken. In veel gevallen kan worden volstaan met een vertaaltabel waarin bijvoorbeeld oude contractstatussen vóór de datamigratie worden omgezet in nieuwe. Een juiste en volledige conversie van historische opbrengsten en kosteninformatie van lopende contracten is eveneens van groot belang. In geval van hercalculaties maakt het geautomatiseerde systeem gebruik van deze informatie en indien deze onvolledig of onjuist is geclassificeerd, is geautomatiseerd hercalculeren niet mogelijk. Ten slotte vraagt ook de juiste conversie van relationele data de nodige aandacht. Het identificeren en verwijderen van technische en functionele duplicaten in klant- en met name leveranciersbestanden vergt veelal de nodige inspanning.

Productinnovatie en diversificatie

Naast het streven naar schaalgrootte proberen leasemaatschappijen ook aanvullende inkomensstromen te genereren. Dit door het aanbieden van nieuwe producttypen of additionele services. Zo richten bepaalde equipment lessors die van oudsher uitsluitend financiële producten aanboden, zich nu ook op de fullservice leaseproducten. Captive lessors hebben hun financieringsactiviteiten richting dealer uitgebreid tot het financieren van bijvoorbeeld showrooms.

‘A lease is a lease is a lease’. Op conceptueel niveau een juiste observatie: het overgrote deel van de aangeboden leaseproducten is vergelijkbaar. Echter, tussen de verschillende producten en productcomponenten bestaan nuanceverschillen die significante gevolgen kunnen hebben voor de ondersteunende IT-systemen. Leasepakketten die oorspronkelijk zijn ontwikkeld voor financiële leaseproducten hebben veelal beperkte functionaliteit voor het registreren en managen van diensten zoals reparatie en onderhoud. Anderzijds kan fullservice leasesoftware meestal moeilijk overweg met verschillende financieringsvormen (zoals ballonfinanciering of variabele interestpercentages). Daarnaast zijn fullservice leasepakketten in de regel ontwikkeld voor autoleasing en kunnen zij specifieke kenmerken van bijvoorbeeld vliegtuigen, containers, grafische apparatuur of agrarische machines niet adequaat vastleggen. Er is dan ook maar een zeer beperkt aanbod van leasingsoftware die zowel financial-lease- als fullservice operating-leaseproducten volledig ondersteunt ([Wolt04a]). Leasemaatschappijen die zowel financial-lease- als fullservice operating-leaseproducten aanbieden, zullen moeten overwegen om twee gescheiden backoffice-applicaties aan te schaffen – of aanzienlijke maatwerkinvesteringen moeten plegen.

Ook voor de frontoffice-applicaties zijn er mogelijkerwijs consequenties voor het aanbieden van verschillende leaseproducten. Dit geldt zeker wanneer naast leaseproducten ook andersoortige dienstverlening of producten worden aangeboden. Een goed voorbeeld hiervan zijn captive lessors wier leaseproducten primair worden geïdentificeerd met een automerk. In dat geval ontstaat er behoefte aan één internetportal waarin de verschillende producten allemaal binnen handbereik zijn. Ook voor ondernemingen die naast leasing allerlei andere financierings- of bancaire producten aanbieden kan één uniforme klantinteractielaag van belang zijn. Deze productonafhankelijke frontoffice-applicatie zal dan met één of meer productgeoriënteerde backoffices moeten worden geïntegreerd (zie figuur 1).

C-2006-3-Wolters-01

Figuur 1. Klantinteractielaag.

Expansie naar het buitenland

Gedreven door de verzadigdheid van de lokale markt en gelokt door het potentieel van de ’emerging markets’ zijn leasemaatschappijen al ruim een decennium geleden begonnen met internationale expansie. Nederlands marktleider LeasePlan is inmiddels actief in zesentwintig landen. ING Car Lease wil zijn aantal Europese vestigingen – momenteel acht – gaan uitbreiden ([FiDa06]).

Naast de lokroep van autonome groei is de drang tot internationalisatie versterkt door de internationalisatie van grote klanten van leasemaatschappijen. Multinationals hebben behoefte aan een leasemaatschappij die wereldwijd aan hun vraag kan voldoen. Zij vragen om internationale dienstverlening onder pan-Europese contractvoorwaarden en zijn vaak de eerste klanten van leasemaatschappijen in ’emerging countries’.

Tot onverdeelde successen heeft de internationalisatie niet geleid. Leasemaatschappijen moesten pionierswerk verrichten in markten waar met name het operationele leaseproduct volledig onbekend was. Ook was in dit soort landen vaak het lokale bedrijfsleven onderontwikkeld. Een auto van de zaak geldt er nog niet altijd als een algemene verworvenheid. Daarbij waren de pionierende leasemaatschappijen veelal niet lang alleen: ook de concurrentie volgde snel en allemaal visten ze uit dezelfde vijver van multinationale ondernemingen. Daarnaast is het implementeren van leasingsoftware in emerging countries een kostbare en moeilijke opgave gebleken – een noodzakelijke randvoorwaarde om concurrerend te kunnen blijven. Vooral het in het leasesysteem verankeren van landspecifieke eisen – bestaande uit wet- en regelgeving evenals lokale usances – bleek een grote valkuil ([Wolt04b]).

Inmiddels groeien de leasevloten langzaam maar gestaag en leasemaatschappijen rapporteren na een aantal jaren van verliezen steeds vaker zwarte cijfers. Ondanks deze hoopvolle resultaten is er voor leasemaatschappijen nog veel werk te verrichten. Er zijn nog maar weinig leasemaatschappijen in geslaagd om de relatief kleine start-ups in de emerging countries daadwerkelijk met de grote en volwassen leaseorganisatie in het thuisland te integreren. Ook voor de strategie van expansie naar het buitenland geldt dat de indirecte voordelen voortvloeiend uit het harmoniseren van businessprocessen en geautomatiseerde systemen nog beperkt zijn gerealiseerd.

Efficiencyverbetering

Efficiencyverbetering is doorgaans geen op zichzelf staande strategie in de leasebranche. Door de marktverzadiging en de prijstransparantie zijn in beginsel alle leasemaatschappijen gehouden om te streven naar cost competitiveness. Optimalisatie van efficiency is vaak een noodzakelijke voorwaarde om de indirecte voordelen van acquisities, productinnovatie en internationale expansie te kunnen realiseren (zie figuur 2).

C-2006-3-Wolters-02

Figuur 2. Business-strategie en efficiencyverbetering.

De titel van dit artikel is daarom wellicht enigszins misleidend: substantiële efficiencyverbetering is bij leasemaatschappijen niet eenvoudig door middel van de kaasschaafmethode te realiseren. Gezien de grote hoeveelheid routinematige transacties en de afhankelijkheid van IT zijn substantiële investeringen in (de organisatie van) de geautomatiseerde gegevensverwerking voor werkelijke efficiencyverbetering onontbeerlijk.

IT-strategie

De internationale expansie en consolidatie in de leasemarkt vindt duidelijk haar neerslag in de IT-strategieën van leasemaatschappijen. In hun streven een internationale organisatie met efficiënte bedrijfsprocessen te worden zijn de meeste leasemaatschappijen bezig hun IT-organisatie te centraliseren. Hierbij kunnen verschillende dimensies worden onderscheiden:

  • architectuur: het centraliseren en beheren van de hard- en software in een computercentrum;
  • IT-management: het centraal aansturen van de IT-strategie, het informatiebeleid en het programmamanagement;
  • applicaties: het centraliseren van frontoffice-, backoffice- en/of datawarehouse-applicaties voor de gehele internationale organisatie.

Architectuur en beheer

Gecentraliseerd computercentrum

Verschillende leasemaatschappijen hebben hun IT-infrastructuur op één locatie in een computercentrum bijeengebracht. Hierdoor worden IT general controls zoals incident, problem en business continuity management gecentraliseerd. De noodzaak van dergelijke maatregelen op de diverse internationale locaties wordt hierdoor beperkt. Dit levert niet alleen besparingen op; de IT general controls kunnen ook worden geprofessionaliseerd, wat deze niet alleen efficiënter maakt, maar ook de kwaliteit van deze maatregelen verhoogt.

Dit laatste is uit het oogpunt van corporate governance van groot belang. De meeste leasemaatschappijen zijn in handen van banken die aan regelgeving van toezichthouders moeten voldoen. Ook accountants en IT-auditors stellen hogere eisen aan de IT general controls. Met de introductie van de Sarbanes-Oxley wetgeving is het tijdperk voorbij dat IT general controls op uitsluitend opzet en bestaan konden worden beoordeeld. Ook de werking moet worden onderzocht en dus kunnen worden aangetoond. Hiervoor vormen een adequate organisatie, goed gedocumenteerd beleid en procedures en ondersteunende beheersingssystemen een voorwaarde. Het is niet doelmatig of – in verband met noodzakelijke functiescheidingen – haalbaar om dergelijke maatregelen op relatief kleine locaties te implementeren. Alleen professionele computercentra kunnen aan de strikte eisen van toezichthouders en IT-auditors voldoen.

Migratie van legacysystemen

Het centraliseren van de IT-architectuur brengt een aantal uitdagingen met zich mee. Dit is a fortiori zo wanneer bestaande architecturen naar één locatie moeten worden gemigreerd. Een migratie van architectuur wordt gecompliceerd doordat ook de bestaande procedures moeten worden gemigreerd. Medewerkers van het rekencentrum moeten worden opgeleid in de computer operations van de architectuur, capaciteit en performance moeten in de nieuwe omgeving worden getest. Voor de internationale vestigingen moeten cross-border procedures voor incident, problem en mogelijkerwijs autorisatiemanagement worden geïmplementeerd. Dit alles lijkt wellicht niet meer dan open deuren, maar bedacht dient te worden dat de meeste leasemaatschappijen – mede als gevolg van fusies en overnames – complexe applicatielandschappen hebben. Ook zijn de leaseapplicaties vaak zelf ontwikkeld en technologisch verouderd. Dit alles maakt dat een migratie van de IT-architectuur inclusief de dagelijkse beheerprocedures geen eenvoudige opgave is. Om te voorkomen dat het medicijn erger is dan de kwaal moet worden overwogen het beheer van complexe legacysystemen niet te centraliseren, maar te handhaven op de locatie waar de kennis en ervaring om de systemen operationeel te houden voorhanden is.

Beheer van IT-middelen

Bij de overdracht van de IT-architectuur hoort in beginsel ook het technische beheer ervan. Het is echter onwaarschijnlijk dat alle functionele beheerprocedures aan de centrale IT-organisatie kunnen worden overgedragen – bijvoorbeeld in geval van uitsluitend lokaal gebruikte applicaties of lokale instances van centrale applicaties. Autorisatiebeheer, parameterbeheer en change management kunnen dan tot de lokale verantwoordelijkheden blijven behoren. De exacte afgrenzing van verantwoordelijkheden en het adequaat inrichten van cross-border procedures verdienen hierbij bijzondere aandacht.

IT-management

Veel leasemaatschappijen geven vanuit het hoofdkantoor vorm aan de IT-strategie en leggen richtlijnen en regels aan de internationale vestigingen op. Teneinde voor de gehele groep een consistente IT-strategie te voeren en suboptimalisatie te voorkomen ligt het centraliseren van IT-management voor de hand. Dit betekent vaak onder meer dat de IT-architectuur en het applicatielandschap door centraal IT-management worden bepaald. Binnen internationale organisaties impliceert dit een reductie van het aantal lokale applicaties en een beperkte vrijheid om lokaal software aan te schaffen en te implementeren. Dergelijke instructies gelden overigens in de regel alleen voor de kernapplicaties die de meest omvangrijke bedrijfsactiviteiten en producten ondersteunen. Captive lessors met beperkte fullservice leasingportefeuilles geven derhalve in sommige gevallen lokale IT-afdelingen de ruimte om zelf een backofficesysteem te selecteren en te implementeren.

Applicaties

Applicatielandschap

Het applicatielandschap van leasemaatschappijen bestaat in grote lijnen uit de volgende componenten (zie ook figuur 3):

  • frontoffice: de portal en eventueel de klantinteractielaag. De frontoffice maakt gebruik van business rules uit de backoffice of andere randapplicaties, bijvoorbeeld voor het calculeren van offertes via internet;
  • backoffice: contractmanagementsysteem, doorgaans voorzien van een calculatiemachine voor het berekenen van offertes. Bevat de contracthistorie en een groot aantal interfaces met externe leveranciers alsmede met de financiële administratie;
  • datawarehouse: hierin ligt het onderliggende datamodel vast, dat helpt bij het genereren van rapportages.

C-2006-3-Wolters-03

Figuur 3. Applicatielandschap.

Elke component van het applicatielandschap kan in meerdere of mindere mate worden gecentraliseerd. Het centraliseren van het applicatielandschap wordt uit verschillende oogpunten nagestreefd. Enerzijds kunnen door het centraliseren van applicaties bedrijfsprocessen worden geharmoniseerd. Ook het applicatiebeheer kan worden geconcentreerd, waardoor de behoefte aan lokale IT-functionarissen kan worden ingeperkt. Anderzijds wordt als argument uniforme dienstverlening aan multinationale klanten gebruikt. Dit laatste argument geeft aanleiding tot het centraliseren van frontoffice-applicaties en het datawarehouse. Centralisatie van het contractmanagementsysteem ligt dan minder voor de hand, omdat de bedrijfsprocessen naar de klant toe niet transparant hoeven te zijn. Zolang er maar op uniforme wijze aan klanten wordt geoffreerd (frontoffice) en gerapporteerd (datawarehouse), is centralisatie van de backoffice niet noodzakelijk (zie figuur 4). Dit is een belangrijke constatering, omdat centralisatie van de backoffice een aanzienlijke investering vergt. Immers, alle businessprocessen dienen – voorzover wet- en regelgeving dat toelaat – te worden geharmoniseerd.

C-2006-3-Wolters-04

Figuur 4. Centralisatie uit het oogpunt van multinationale dienstverlening.

Common versus local parameters

Het gemeenschappelijk gebruiken van een en dezelfde applicatie is een lichte vorm van centraliseren. Alle vestigingen moeten gebruikmaken van dezelfde centraal voorgeschreven software. Er kan echter sprake zijn van verschillende instances en lokaal gemanaged parameterbeheer. Iedere vestiging krijgt daardoor haar eigen systeeminrichting. Van echte centralisatie van applicaties is geen sprake, omdat veel functionele beheertaken nog steeds decentraal moeten worden uitgevoerd. Bovendien hebben lokale vestigingen enige vrijheid in de inrichting van het systeem en de onderliggende werkprocessen (zie figuur 5).

C-2006-3-Wolters-05

Figuur 5. Gemeenschappelijke applicatie, lokaal beheer.

Verschillende leasemaatschappijen hebben geprobeerd ook de parameterinstellingen van de applicatie daadwerkelijk voor alle internationale vestigingen te integreren. Dit door het definiëren van centrale (‘common’) parameters en decentrale (‘local’) – welke overigens beide centraal moeten worden beheerd. Binnen het huidige Europa kent deze opzet een aantal inherente beperkingen:

  • Tijd en doorlooptijd. Een goede analyse van ‘common’ en ‘local’ parameters vereist een grondige kennis van het geautomatiseerde systeem, de businessprocessen én de landspecifieke eisen. De doorlooptijd van het project wordt evenredig vergroot met het aantal landen of vestigingen dat bij de implementatie betrokken is. Pas nadat alle landen zijn geïnventariseerd, kunnen de ‘common’ parameters worden vastgesteld.
  • Verhouding common versus local. Zelfs binnen de EU zijn de verschillen in wet- en regelgeving nog groot – voornamelijk ten aanzien van de juridische status van leaseproducten, fiscale en commerciële verslaggevingsregels alsmede BTW-wetgeving. Dit alles resulteert in een onevenredig groot aantal ‘local’ parameters.

Impact op de jaarrekeningcontrole en IT-audit

Voor accountants en IT-auditors heeft de internationalisatie van leasemaatschappijen consequenties voor de controleaanpak. Toezichthouders zoals DNB evenals de Nederlandse wet- en regelgeving eisen dat in de jaarrekeningcontrole aandacht wordt besteed aan de continuïteit en betrouwbaarheid van de geautomatiseerde gegevensverwerking. Voor de controle van ondernemingen met internationale vestigingen maken accountantsorganisaties al sinds jaar en dag gebruik van hun internationale netwerk. Met behulp van controle-instructies worden lokale kantoren ingezet om de internationale vestigingen te controleren en hierover aan de groepsaccountant te rapporteren. Indien een leasemaatschappij haar IT-architectuur centraliseert wordt hier een dimensie aan toegevoegd. De IT general controls die voor de gehele internationale organisatie van toepassing zijn, dienen centraal te worden beoordeeld en getest. De groepsaccountant zal hiervoor – mede namens de lokale accountantskantoren – IT-auditors moeten instrueren die hierover vervolgens verantwoording afleggen voor de gehele groep.

Afbakening van werkzaamheden

Een juiste en heldere afbakening van werkzaamheden en verantwoordelijkheden is bij het auditen van IT general controls de grootste uitdaging. Dit omdat de IT-organisatie zelden volledig is of kan worden gecentraliseerd. Voornamelijk zaken als beheer van parameterinstellingen, autorisatiemanagement en change management rondom lokale businessapplicaties én lokale instances van centrale businessapplicaties worden in de regel nog door lokaal IT-management uitgevoerd. Dit betekent dat ze primair het onderzoeksobject van een lokale IT-auditor moeten zijn. Verder dient de lokale IT-auditor ook de inhoudelijke controle op de door middel van de autorisatie-inrichting afgedwongen functiescheidingen te beoordelen, ook al is het beheer rondom autorisaties volledig gecentraliseerd. Centraal IT-beheer ontbreekt het veelal aan de kennis van en het inzicht in verantwoordelijkheden en functies van lokale medewerkers. Dit alles impliceert niet dat de inrichting van systeemautorisaties buiten het aandachtsgebied van de centrale IT-auditor valt. Ten eerste hebben lokale medewerkers veelal systeempermissies op de aan applicaties onderliggende databases en besturingssystemen. Ten tweede kunnen zij – uit hoofde van bepaalde beheertaken – ook rechtstreeks toegang hebben tot de businessapplicaties. Deze autorisaties dienen weer het object van onderzoek van de centrale IT-auditor te zijn.

SAS 70

SAS 70-certificering voor gecentraliseerde computercentra is in opkomst, ook indien het computercentrum uitsluitend de IT-architectuur binnen een groep beheert. Hoewel het SAS 70-rapport een goede basis kan vormen voor de jaarrekeningcontrole en de ondersteunende IT-audit, is enige oplettendheid geboden.

Ten eerste moet worden vastgesteld of het een type I- dan wel type II-rapport betreft. Alleen het type II-rapport dekt ook het testen van beheersingsmaatregelen en het daarmee vaststellen van de effectieve werking ervan. De reikwijdte van een type I-verklaring is te beperkt om er in het kader van de jaarrekeningcontrole op te kunnen steunen.

Ten tweede moet goed worden gekeken of de rapportageperiode wel in voldoende mate strookt met het boekjaar waarover de accountantscontrole plaatsvindt, aangezien een SAS 70-rapportage minimaal zes maanden hoeft af te dekken.

Ten derde moet voor grote internationale organisaties met meer activiteiten dan uitsluitend leasing worden geëvalueerd of de SAS 70-rapportage wel voldoende specifiek is – zeker wanneer leasing maar een relatief klein onderdeel is van de bedrijfsactiviteiten. Of en zo ja, in hoeverre de uitgevoerde testwerkzaamheden ten aanzien van bijvoorbeeld change management ook de leasespecifieke applicaties en IT-infrastructuur afdekken is dan zeer de vraag.

Conclusie

Grote leasemaatschappijen denken en opereren internationaal. Grote multinationale klanten verwachten internationaal consistente dienstverlening onder pan-Europese voorwaarden. Daarnaast hebben de beperkte mogelijkheden voor autonome groei in de volwassen thuismarkten leasemaatschappijen over de grens doen kijken. Het internationale karakter maakt de leasebranche aantrekkelijk en dynamisch, maar brengt ook een groot aantal uitdagingen met zich mee. Er moeten keuzen worden gemaakt hoe het IT-management, de IT-architectuur en het applicatielandschap worden georganiseerd en beheerst. Hierbij zijn vele varianten met verschillende mate van centralisatie mogelijk. Centralisatie van IT-functies draagt bij aan consistente dienstverlening en kostenefficiënt werken. Een doel op zich is centralisatie echter niet; ook al lijkt het conceptueel de mooiste oplossing, het centraal aansturen en managen van gemeenschappelijke systeemparameters is voor een aantal leasemaatschappijen nog een brug te ver.

Ook accountants en IT-auditors krijgen te maken met de internationalisatie van leasemaatschappijen. Omdat volledige centralisatie van de IT-organisatie zelden te realiseren valt, is een heldere afbakening van verantwoordelijkheden en werkzaamheden van lokale en centrale IT-auditors van groot belang.

Literatuur

[FiDa06] Het Financieele Dagblad, 30 mei 2006.

[Wolt04a] Drs. E.J. Wolters RE RA en drs. E.M. Peeters RE, Softwarepakketten voor equipment en automotive leasing: een inventarisatie. Compact 2004/4.

[Wolt04b] Drs. E.J. Wolters RE RA en drs. E.M. Peeters RE, Can one size fit all?, Leasing Life, december 2004.

Globalisering, een opportunity voor de IT-auditor

Organisaties krijgen steeds meer een internationaal en globaal karakter. Deze trend heeft invloed op de IT-omgeving en dus op de (IT-)audit en advisering hiervan. Het kan echter ook zijn dat technologische ontwikkelingen ook mogelijkheden scheppen op het gebied van globalisering. Denk bijvoorbeeld aan de invloed van breedbandinternet op de samenleving en organisaties.

Globalisering zal dus aanpassingen van de IT-auditor vragen, maar zeker ook leiden tot nieuwe mogelijkheden en uitdagingen op het IT-auditvakgebied.

Inleiding

Globalisering en internationalisering zijn tegenwoordig vaak gebruikte termen om aan te geven dat de wereld steeds kleiner wordt en bijna iedereen met elkaar in verbinding staat. Dit is vooral het gevolg van de voortdurende technologische ontwikkelingen, die leiden tot nieuwe mogelijkheden, zoals goedkoop breedbandinternet en een wereldwijde 24 maal 7 ‘BlackBerry’-werkplek. Ook de ontwikkelingen in en invloed van de emerging markets, waaronder de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China), hebben globalisering bij veel organisaties op de kaart gezet.

Globalisering en technologische ontwikkelingen hebben natuurlijk ook invloed op de wijze waarop organisaties met hun strategie en IT omgaan. Doordat breedbandinternet, opslagmedia en snellere IT-systemen steeds goedkoper worden, kiezen organisaties er bijvoorbeeld meer en meer voor om hun IT (bijvoorbeeld ERP-systemen) verder te standaardiseren en centraliseren. Deze ontwikkelingen hebben vaak ook een verandering van risicoprofiel tot gevolg. Bij veel kleine lokale systemen zal de op het optreden van een probleem of calamiteit groter zijn, maar is de impact op de totale bedrijfsvoering kleiner. Bij grote gecentraliseerde systemen is de kans op optreden wellicht kleiner, maar is de impact des te groter. Deze standaardisatie en centralisatie van IT zal ook invloed hebben op de wijze waarop de IT-audit- of advieswerkzaamheden worden uitgevoerd.

In dit artikel worden de invloed en eventuele uitdagingen van globalisering met een IT- en IT-auditinvalshoek toegelicht. Hierbij zal tevens kort worden ingegaan op de artikelen die in dat kader in deze Compact zijn opgenomen.

Gevolgen van en mogelijkheden voor globalisering ten aanzien van IT en audit

Om een analyse te maken van de status van de IT-omgeving of een groeipad van (IT-)veranderingen te definiëren wordt vaak het Nolan Norton-groeiprocessenraamwerk gebruikt ([Nola79]). Dit raamwerk is reeds gepubliceerd in de jaren tachtig, lang voordat de term globalisering bestond, maar wordt tegenwoordig nog veelvuldig toegepast.

Het raamwerk bestaat uit een viertal processen, namelijk Management & Organisatie, Processen & Applicaties, Infrastructuur en Mensen & Cultuur. De mate van beheersing en volwassenheidsniveau van deze processen afzonderlijk en de balans tussen de processen heeft invloed op de performance dan wel kosten/baten van IT binnen een organisatie. Het raamwerk kan ook worden gebruikt in het kader van globalisering. De vier groeiprocessen zullen invloed hebben op de globalisering (bijvoorbeeld breedbandinternet), maar ook zal globalisering invloed hebben op de ontwikkelingen van deze vier groeiprocessen (internationalisering strategie van een organisatie). In figuur 1 is deze wisselwerking afgebeeld met behulp van de pijlen van en naar het blokje ‘Globalisering’.

C-2006-3-Veld-01

Figuur 1. Globalisering: impact én trigger.

(Naar [Nola79].)

Globalisering en de ontwikkelingen op de vier groeiprocessen zullen invloed hebben op hoe organisaties met hun IT omgaan en dus ook invloed hebben op en uitdagingen zijn voor het IT-auditberoep.

Management & Organisatie

Groeien is het strategische sleutelwoord voor organisaties, hetzij via autonome groei, dan wel via fusies of overnames. Organisaties kunnen ook niet achterblijven bij het uitbreiden naar de emerging markets. Niet alleen voor het outsourcen van bedrijfsprocessen of IT-afdelingen (bijvoorbeeld India), maar ook voor de productie of afzetmarkt (bijvoorbeeld China). Deze expansiedrift heeft natuurlijk impact op de IT-strategie. Hierbij zijn efficiency en kostenreductie essentieel door niet alleen de IT-omgeving, maar ook bedrijfsprocessen verder te concentreren en te centraliseren in onder meer shared service centers. Deze ontwikkelingen hebben invloed op de wijze waarop IT-auditwerkzaamheden worden uitgevoerd. Was het vroeger zo dat alle organisatieonderdelen een afgebakende auditscope hadden, tegenwoordig zien we dat het factuurafhandelingsproces uitgevoerd wordt door een shared service center in Polen, de ERP-applicatie beheerd wordt in Nederland en het datacenter fysiek in Brazilië staat, maar remote beheerd wordt vanuit India. Dit opknippen van processen heeft een zeer directe invloed op de wijze van beheersing door de organisatie, maar natuurlijk ook op de scope en aanpak voor de IT-audit van de general IT en de application controls. In het artikel ‘Internationalisatie van leasemaatschappijen: groeien én snoeien’ belicht Wolters deze trend vanuit de leasemarkt. Hierbij wordt de impact van de internationale bedrijfsstrategie op de IT-strategie beschreven en de impact daarvan op de IT-audit van deze organisaties.

Globalisering is ook van toepassing op IT-projecten, bijvoorbeeld voor de implementatie van internationale wet- en regelgeving zoals Sarbanes-Oxley, grote procesverbeteringsprojecten of wereldwijde ERP-implementaties. Deze projecten vinden per definitie op ‘corporate’niveau plaats. De beheersing en het welslagen van zulke corporateprojecten vragen om een gedegen aanpak en vaak ondersteuning van een IT-auditor.

Ook nog dichter bij het IT-auditberoep heeft de globalisering toegeslagen. Tijdens de extra Algemene Vergadering van NOREA op 13 juli 2006 is ingestemd met de aanvaarding van de ‘Code of Ethics voor IT-auditors’ ter vervanging van het Reglement Gedrags- en Beroepsregels Register EDP-Auditors (GBRE). In het artikel van Kloosterman en De Kiewit wordt deze code, die is afgeleid van de Code of Ethics van de International Federation of Accountants (IFAC), toegelicht. In het artikel wordt ingegaan op het feit dat de code uitgaat van een sterke verantwoordelijkheid van de IT-auditor zelf, waardoor de implementatie meer is dan alleen het uitgeven van een boekje aan de register IT-auditors.

Processen & Applicaties

De reeds aangehaalde concentratie en centralisatie van organisatieonderdelen en daardoor bedrijfsprocessen heeft natuurlijk een directe invloed op de applicaties en IT-systemen. Organisaties willen de bedrijfsprocessen verder standaardiseren en uniformeren en met behulp van een ‘template’ de (ERP-)applicatie gestandaardiseerd uitrollen over de gehele wereld. Vaak wordt aan een dergelijk ERP-systeem de term kernel gegeven, omdat tachtig procent van de functionaliteit voor alle organisatieonderdelen gelijk is en niet meer snel zal veranderen. De overige twintig procent functionaliteit zal specifiek gecustomized dienen te worden om aan de lokale specificaties voor fiscale en wettelijke regelgeving te kunnen voldoen.

De implementatie van een dergelijk ERP-pakket vraagt naast een beheerst project (zie ook onder Management & Organisatie) een flexibele, schaalbare en internationaal georiënteerde applicatie. In het artikel ‘Leasingsoftware: een internationaal gezelschap op een internationaal speelveld’ geven Hoffman, Peeters en Wolters een overzicht van het aanbod van automotive- en equipement-leasesoftware en gaan zij kort in op het internationale karakter.

Grote internationale applicaties brengen navenante risico’s met zich mee. Het belang van een effectieve beheersing van processen binnen dergelijke applicaties is dan ook uitermate groot. Vooral als het kritieke processen betreft zoals het gecentraliseerde betalingsproces. In het artikel ‘Elektronisch bankieren met OfficeNet’ van Van Houwelingen wordt in eerste instantie vanuit een praktische invalshoek ingegaan op de risico’s en maatregelen van een kleine betalingsorganisatie. Het blijkt namelijk dat de meeste risico’s blijven bestaan bij de inrichting van een gecentraliseerde betalingsorganisatie, echter de implementatie van de maatregelen is complexer. Een mooie uitdaging als audit- of ondersteuningstraject voor een IT-auditor.

Infrastructuur

In de inleiding is reeds aangegeven dat technologische ontwikkelingen een aanjager kunnen zijn voor de globalisering. Als voorbeelden zijn het breedbandinternet en de ‘BlackBerry’-werkplek genoemd. Deze ontwikkeling kan echter ook risico’s met zich meebrengen voor de beveiliging en beheersing van de technische infrastructuur. Dat geldt vooral op het gebied ‘wie ben jij’ en ‘wat mag jij’, de simpele betekenis van ‘Identity & Access Management’, afgekort ‘I AM’. In het artikel ‘Globalisering en de complexiteit van logische toegang’ gaan Hermans, Van Ham en Ter Hart onder andere in op het inzetten van ‘I AM’ om operational excellence (efficiënt autorisatieaanvragen automatiseren) en compliance (voldoen aan regelgeving) te bereiken. Wellicht kan zelfs gesteld worden dat een globaal ‘I AM’-concept kan worden gezien als een randvoorwaarde voor het verder globaliseren van organisaties.

Een andere ontwikkeling is het verder onderbrengen van IT-processen binnen shared service centers of zelfs het outsourcen van de processen. Beide vormen hebben invloed op de wijze van beheersing door de organisaties. De concentratie van IT-processen op een en dezelfde plek kan net als bij de applicaties leiden tot een hogere impact en dus risico. In dat kader zullen de noodzakelijke ‘in control’-statements, zoals een SAS70-verklaring voor onder andere Sarbanes-Oxley, ook hoog op het ‘to do’-lijstje van de IT-auditor blijven staan.

Mensen & Cultuur

Bij globalisering wordt vaak in eerste instantie gedacht aan verre reizen en culturen. Het succesvol uitvoeren van internationaal project valt of staat met de samen- en wisselwerking tussen verschillende culturen. De eigenwijze Nederlander, de hiërarchische Duitser, de geregelde Chinees, de patriottistische Amerikaan, de degelijke Engelsman, enzovoort dienen in een internationaal project samen te werken. De Grooth belicht de bedrijfscultuur vanuit zijn meer dan veertigjarige internationale ervaring. Hij sluit zijn betoog af met een drietal praktische adviezen, die iedere internationale werknemer ter harte dient te nemen.

Ook integer handelen is een randvoorwaarde voor samenwerking in en tussen organisaties. Echter, door het internationale karakter van organisaties is het vaststellen van dé ‘integriteit’ en het managen ervan binnen een organisatie vaak niet eenvoudig. Kloosterman en De Kiewit lichten integriteit vanuit verschillende invalshoeken toe. Er wordt ook ingegaan op de integriteitthermometer, een geautomatiseerde tool die binnen een organisatie internationaal de integriteit kan vaststellen en monitoren. Eventuele afwijkingen van de benchmark kunnen worden geïdentificeerd en worden aangepakt.

Conclusie

Bij de term internationale IT-audit wordt vaak in eerste instantie gedacht aan het aspect reizen inclusief de kennismaking met andere culturen, en in mindere mate aan de mogelijkheden en uitdagingen op het gebied van de IT-audit zelf.

Door de internationalisering en globalisering zullen organisaties hun IT-omgeving ‘globaliseren’ op het gebied van Management & Organisatie, Processen & Applicaties, Mensen & Cultuur en Infrastructuur. Deze ontwikkeling zal een verandering opleveren voor de aanpak en methodieken van de IT-auditor en -adviseur, maar zij zal zeer zeker ook tot opportunities kunnen leiden op het vakgebied van de IT-audit.

Literatuur

[Nola79] R.L. Nolan, Managing the Crises in Data Processing. Harvard Business Review 57, no. 2, March-April 1979.

Bedrijfscultuur: van tuinbroek tot billenkoek

Tweeënveertig jaar lang gevoelig zijn voor bedrijfsculturen levert een weelde aan ervaringen, voorbeelden en anekdotes op. Ondanks het feit dat er op internet c.q. Bol, onder de zoektermen ‘bedrijfscultuur’ en ‘organisatiecultuur’, zeker tweeënnegentig boektitels ‘oppoppen’ (waaronder zelfs het boek Mick Jagger van Flip Vuijsje), heb ik niet het gevoel dat de kern is geraakt. Daarom wil ik in dit artikel ingaan op aspecten die, in die bijna honderd boeken, toch nog onderbelicht blijven. De evolutie, de menselijke aspecten en klantgerichte elementen!

Vuijsje zit er wel aardig dichtbij met zijn conclusie: ‘Als ambitieus eerstejaars student economie leek Mick Jagger voorbestemd voor een glanzende carrière. Die kwam er ook, maar dan als zanger/songwriter van The Rolling Stones. Maar er was meer: de manager en businessstrateeg, die in zijn eentje de Stones onder vaak onmogelijke omstandigheden als band en als onderneming op de rails hield.’

Als Stones-fan van het eerste uur, met af en toe een flirt naar The Beatles, zal ik best practices aandragen, waardoor je, ongeacht de bedrijfscultuur, na jaren toch nog met een zelfgenoegzame grijns op het wereldtoneel staat. Zelfs op die momenten waarin je dreigt te ontsporen of uit de palm te vallen!

Inleiding

Als een jong en ambitieus ‘technocommercieel medewerker’ ging mijn ambachtelijk leven (direct na de vierentwintig maanden dienstplicht bij de Koninklijke Luchtmacht) van start bij de Nederlandse dochter van een Amerikaanse computerfirma.

De ‘culturen’ bij de Koninklijke Luchtmacht en bij de computerfirma waren absoluut onvergelijkbaar en daarom ben ik vanaf het prille begin al op bedrijfsculturen gaan letten. Nu had ik vanaf mijn geboorte al een zakelijke voorsprong, als zoon van een middenstander, en ik stortte mij dus ook in de computerbusiness als ware het mijn eigen bedrijf.

Mijn ooms zaten ook in het bedrijfsleven, of ze waren schoolmeester. Een tussenweg was er begin jaren zestig eigenlijk niet. Ja, ik herinner me nog wel een ambtenaar, een landbouwer en een vertegenwoordiger (reiziger in sokken) in de familie, maar die hoorden er niet echt bij. De ‘zakelijke ooms’ waren zeer respectabele aannemers (in die tijd kon dat nog) en hun bedrijfsethiek, maar vooral de cultuur in hun bedrijven, werd bij elke familiebijeenkomst ruimschoots geroemd.

Tante Mien was ook een zakelijk buitenbeentje, maar die hoorde er wel bij met haar sportschool (dat werd toen nog ‘gymnastiekvereniging’ genoemd) en een rijschool. Mijn rijles, bij deze tante Mien, was een soort gedwongen winkelnering, maar de cultuur tijdens haar lessen was zodanig, dat iedereen die bij haar ‘leste’, bekeerd werd tot minnaar van de automobiel en de autotechniek, en ‘Freude am Fahren’ (we woonden dicht bij de Duitse grens) beleefde.

Dat paste trouwens wel goed in mijn carrière als snelle ICT-jongen, want in die beginjaren van mijn technocommerciële loopbaan bezocht ik honderden bedrijven en reed soms wel zestig- tot negentigduizend kilometers per jaar. Dat was geen straf, want ik verliet de Koninklijke Luchtmacht in een heuse Porsche en die kon ik lekker inzetten voor mijn uitgebreide territorium.

Bij de eerste klant die ik bezocht beleefde ik al onmiddellijk een cultuurshock … ik werd zonder pardon op straat gesmeten. Mijn aktetas vooraan. Ik herinner me dat moment nog als de dag van gisteren. Een apotheker in Hoogezand-Sappemeer heeft problemen met zijn computersysteem. Ik zou het wel even oplossen. Leuke apothekersassistente achter de balie; ik wacht rustig mijn beurt af en meld dat ik voor de computer kom. Ze maakt mij met een handbeweging duidelijk dat ik kan doorlopen naar achteren. ‘Je moet je maar even bij de apotheker melden!’

In het kantoortje ‘achter’ zitten twee senior heren, een jongedame en een arrogante bal op één rij, als waren ze aan het treintje-spelen. De arrogante bal, helemaal achterin, zit zeer luidruchtig en interessant te telefoneren. Dus ik denk: ‘Ik wacht maar even tot’ie is uitgetelefoneerd’. Na tien minuten maakt’ie nog geen enkele aanstalten om het gesprek te beëindigen en mijn tijd was toen al ‘op de bon’, dus ik gok dat de meest ‘seniore heer’, direct vooraan in de trein, ‘de apotheker is’ en ik fluister hem toe dat ik voor de computer kom.

Nou heb ik, in mijn jeugdige onschuld, die bedrijfscultuur toch even helemaal fout ingeschat… Die ‘bal achterin’ was de apotheker en hij gooide zijn telefoon neer en brulde door de tent: ‘Hé jij … heb jij geen fatsoen geleerd? Uit mijn kantoor en wachten tot ik uitgesproken ben!’

De drie medewerkers die voor hem zaten, bogen hun hoofden als geslagen honden en begonnen als bezetenen te schrijven. Ik schatte het gedrag van deze apotheker in als zeemeeuwmanagement (binnenvliegen, krijsen en als ‘added value’ uitwerpselen achterlaten), maar er zat ook een groot deel champignonmanagement in (houd ze in het donker, voed ze met fecaliën en als ze de kop opsteken … chop deze eraf). Toen de zeergeleerde weleerwaarde apotheker eindelijk op mij afkwam en zijn hand uitstak met de woorden: ‘Heb jij geen fatsoen geleerd?’, toen heb ik heel even geaarzeld of ik een dergelijke onbeschofte pummel wel een hand zou moeten willen geven.

Hij merkte mijn aarzeling en met de gevleugelde kreet: ‘OOH … OOK NOG BELEDIGD!’ vloog eerst mijn tas en daarna ikzelf de voordeur uit, de straat op.

Ik ben bang dat hij zelfs ook geen respect voor mijn Porsche had, maar daarover heb ik hem nooit meer gesproken. Zijn computersysteem is pas een volle week later door een collega gerepareerd, nadat (zo zei mijn baas) ‘meneer de apotheker’ zijn excuses had aangeboden. Over dat laatste heb ik nog steeds mijn twijfels.

Fusie

De grootste uitdaging in het bedrijfsleven, maar ook de grootste cultuurshock is de fusie, the merger, de samenvoeging, of wat de verzonnen naam ook maar mag zijn voor een fenomeen, waarbij het ene bedrijf het andere bedrijf ‘koopt’ of ‘overneemt’.

Goed … bij grote (multinationale) firma’s gaat het vaak als volgt: het initiatiefnemende bedrijf heeft een latente geldbron, waarmee het de aandeelhouders van het ‘begeerde bedrijf’ overtuigt om hun aandeel om te ruilen tegen een aantrekkelijk aantal aandelen van het kopende bedrijf. Natuurlijk kunnen de aandelen ook gewoon via de stock-exchange van eigenaar wisselen en kan op die wijze ook een meerderheidsbelang worden verschalkt. Daarna ben je ‘al dan niet kwaadaardig’ gewoon de baas.

Er zijn heel veel voorbeelden van slimme en verstandelijke fusies, waarbij het er vooraf alle schijn van heeft, dat de beide bedrijven uit dezelfde sector ook wel dezelfde bedrijfscultuur zullen hebben, maar waarbij de nieuwe collega’s elkaar absoluut niet begrijpen, elkaar zelfs naar het (zakelijke) leven staan. Bij de fusie van de Amsterdamse en Rotterdamse bank ontstond (bijna een mensenleven geleden) de AMRO-bank. Amsterdammers en Rotterdammers samen op weg naar één cultuurmodel?

Twee groepen financiële straatvechters, die redelijk bij elkaar pasten maar waarbij de cultuur van ‘de handen uit de mouwen steken’ en ‘pienter bankieren’ ervoor zorgde dat de nieuwe partners elkaar op bijna alle niveaus het bedrijf uitwerkten. Daarbij kwam later ook nog een nabrander, in de vorm van geleerde arrogantie van de chique Algemene Bank Nederland, en de cultuur was voor de eenvoudige klant niet meer te begrijpen. Zoals ik zelf heb ervaren, probeerde een oorspronkelijk Amsterdamse AMRO-medewerkster mij een continu krediet aan te smeren. Gezien de stand van mijn bankrekening was dat krediet absoluut overbodig, maar omdat de dame in kwestie mij bijna smeekte om deze kosteloze dienst af te nemen (kennelijk werd ze erop afgerekend) heb ik toch maar voor vijfduizend gulden getekend.

Dat contract liep jaren kosteloos en ongebruikt door tot ik een brief van De Bank kreeg, dat ik niet meer voldoende kredietwaardig werd geacht en de bank voor niet meer dan tweeduizend het schip in wenste te gaan. Dit lag deels aan de bedrijfscultuur, en voor een ander deel aan een ‘flag’ in een slim computerprogramma, dat was getriggerd en automatisch een voorgeprogrammeerde brief uitstuurde.

De oorzaak was, dat mijn salaris drie maanden lang was gehalveerd, omdat ik half zakelijk, half privé een studie fotografie volgde voor het opvijzelen van mijn marketingbrevet. De klacht die ik toen heb ingediend, over deze eenzijdige actie van De Bank, liep gillend uit de klauwen. Terwijl de AMRO-medewerker (bijna huilend) intern hemel en aarde probeerde te bewegen om mijn krediet weer op het oude peil terug te krijgen, sprak de secretaris van de Raad van Bestuur (met duidelijke ABN-roots) de onvergetelijke woorden: ‘Mijnheer, mensen zoals u, die maar voor tweeduizend florijnen kredietwaardig zijn, willen we helemaal niet als klant van onze bank! Scheert u zich weg.’

De tuinbroek en het keurslijf

Midden 1991 bood DEC, alias Digital, alias Digital Equipement Corporation, op de Philips Information Systems-divisie. Nadat de Europese Commissie haar werk had gedaan, was er sprake van een ‘merger’. Heerlijk voor Digital om zo goedkoop Philips’ enorme klantenbestand over te nemen in het midden- en kleinbedrijf.

Cultuurhistorisch gezien toch wel een beetje vreemd, want Digital was echt een ‘techneutenfirma’ die niet overdreven veel oog voor klanten had. Zij vond het een geweldige uitdaging om ingewikkelde technische dingetjes ‘eenvoudig’ te maken. En als er eenmaal één Digital Vax’je naar binnen werd geschoven dan gedroegen de apparaatjes zich als konijnen. Daarom was het ook niet zo verwonderlijk dat er binnen de Digital-cultuur een eerbiedig respect was voor de vele ingenieurs getooid met baarden en gekleed in tuinbroeken. Als ik in Utrecht op bezoek was, dan proefde ik altijd een sterke pseudo-Wageningen-cultuur.

Tijdens deze ‘merger’ werkte mijn zwager (Delft-ingenieur) bij de bewuste Philips-divisie in Apeldoorn. Ondanks zijn corduroypantalon en de, op de fiets van huis meegenomen, ‘verantwoorde ecologische hap’ in een roestvrijstalen bakje, accepteerde de tuinbroekencultuur hem toch maar matig. Enfin, wat je vaak ziet na een ‘merger’ is een afvloeiingsregeling, een verlossing voor degenen die toch net niet in de ‘nieuwe’ cultuur passen.

Als je het goed bekijkt dan is elke volgende fusie eigenlijk een gevecht tegen de eigen ondergang geweest. Digital werd weer opgeslokt door de snelle Compaq BMW-cultuur. Bij deze fusie was er echt sprake van ‘Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’. Op de door Compaq gesponsorde formule 1-bolides zag je ook Digital-stickertjes verschijnen en het oprechte tuinbroeksquadron was al snel aan de wilgen gehangen.

En passant werd ook Tandem ingelijfd en daarmee werd ‘rupsje nooitgenoeg’ op formule 1-snelheid zelf een smakelijke prooi voor Hewlett Packard. Zonder dat men zich dit vooraf heeft gerealiseerd, was dit weer een enorme confrontatie van culturen. Ook HP was, net als de tuinbroekencultuur van Digital, extreem technologiegericht. Eerst kwam het mooie technologische speeltje en daarna pas de klant. Nu moet ik toegeven dat HP zeker interessante boxjes maakte en dat je als klant blij mocht zijn dat je dit stukje vernuft mocht kopen.

Omdat wij in een zekere periode ook de Hewlett Packard pc-lijn verkochten, heb ik in die tijd vaak beginnende escalaties, bijvoorbeeld (toevallig) bij apothekers, moeten sussen omdat (bij wijze van spreken) een HP-technicus alléén maar met de machine sprak en niet met de klant. De overgebleven Digital-techneuten moeten bij deze laatste fusie het gevoel hebben gehad, dat ze weer in een ‘normale technologische hemel’ waren beland.

Iedereen kan raden hoe de stand nu is in het krachtenspel tussen de Compaq- en de HP-executives. De HP-CEO en initiatiefneemster voor de fusie heeft het veld inmiddels geruimd en HP heeft in de staart van de voormalige Compaq formule 1-bolides gebeten.

De landbouwcultuur versus de Ratelband-cultuur

De landelijke bond van agrariërs had het briljante idee om zo’n vijftienhonderd agrariërs eens een onvergetelijk congres te bezorgen. Ze hadden een heel scala van sprekers uitgenodigd en hadden daarbij steeds de afweging gemaakt of de betreffende deskundige wel de ‘taal’ van de gemiddelde landbouwer/veehouder sprak. Urenlang werd, binnen het organisatiecomité, elke spreker op een goudschaaltje gewogen en er werd een risicoloos en doortimmerd besluit genomen over elke geaccepteerde deskundige en over elk woord in diens presentatie.

Ook moest er een ‘gangmaker’ komen om in de vroege ochtend een onvergetelijke kick-off te verzorgen, als iedereen nog niet helemaal ‘bij de les’ was. Hierover hoefden de organisatie en de adviseurs (topaccountants) niet lang na te denken. Er kwam, ondanks de hoge prijs, maar één gangmaker (op dat moment de top in de accountantswereld) in aanmerking voor deze belangrijke groep agrariërs … en dat was Emile Ratelband. Ook hoefden ze niets aan de ‘presentatie’ van Ratelband te doen, want met Ratelband was sfeer en succes gegarandeerd.

De topaccountants verheugden zich zelf ook geweldig op dit optreden en zaten handenwrijvend op de voorste rij. Ratelband had zich voorgenomen om die boeren eens krachtig de spiegel voor te houden en met een megaknaller zijn ‘positivo’ in elk van die vijftienhonderd agrariërs in de Jaarbeurshallen te injecteren.

Op de bekende Ratelband-manier stond hij breed gebarend tegen de menigte te schreeuwen: ‘En … als je dan ‘s morgens vroeg voor de spiegel staat en je denkt bij jezelf ‘wat ben ik toch eigenlijk een lullige boer’ … dan ben je ook een lullige boer!

Tot ontzetting en verbijstering van het organiserende comité en van de topaccountants stond na dit ‘statement’ van goeroe Ratelband meer dan zestig procent van de agrariërs zwaar beledigd op en is, volgens mijn informant, de zaal demonstratief uitgelopen en niet meer teruggekeerd. Het valt kennelijk ook voor een organiserend ‘topagrarisch comité’ en voor een topaccountant niet mee om zich in de cultuur van zijn doelgroep te verplaatsen.

Bedrijfscultuur als resultante van de commerciële evolutie

Volgens Robert Scheltens, in zijn boek Cultuurveranderingen in complexe organisaties, houden managers bij cultuurveranderingen vaak te weinig rekening met het feit dat cultuur ontstaat onder omstandigheden die een bepaald gedrag bevorderen. Als een manager dat gedrag wil veranderen, dan zal een ingreep op de gedragbevorderende omgeving een noodzakelijke voorwaarde zijn voor succes.

Ik ben ervan overtuigd en heb ook steeds meer bewijs kunnen vinden, dat een bedrijfscultuur groeit en wordt gevormd in een commercieel evolutieproces. Neem nu Sperry, de van oudsher trotse leverancier van mainframes. Sperry Corporation had al een evolutie van honderdentien jaar meegemaakt voordat Burroughs Corporation, ook een bedrijf dat kon bogen op een geschiedenis van meer dan honderd jaar, Sperry overnam. Samen gingen ze verder onder de naam ‘United Information Systems’ (UNISYS).

Sperry concentreerde zich vooral op de overheid en de publieke sector. In de Verenigde Staten gingen ze er prat op dat de loodzware watergekoelde joekels zelfs een uitstekende staat van dienst draaiden in de kiel van onderzeeërs en andere oorlogsbodems. In Nederland deed Sperry het dan ook heel goed bij organisaties als Rijkswaterstaat, de PTT en de Staatsmijnen. Daardoor namen ze, om beter te kunnen doordringen in de ‘organisatorische haarvaten’ van de toenmalige overheids- en semi-overheidsbedrijven, beetje bij beetje de cultuur van deze organisaties over. De gemiddelde Sperry-medewerker was daardoor ook zeer opdrachtgevoelig. Er ontstond zeer veel respect voor hiërarchische verhoudingen en de baas werd altijd met ‘mijnheer’ aangesproken. Veel mimicry in relatie tot de overheid.

Ook werden de Sperry-medewerkers door de jaren heen zorgvuldig geselecteerd op kenmerken die ook een ambtenaar zouden sieren. Het viel me op dat ze bijna allemaal zeer sociaal voelend waren en het zou me niets verbazen als het merendeel linkse politieke sympathieën zou hebben. Toch werden de Sperry-collega’s vaak gezien als ‘gentlemen’ en beslist niet als rooie rakkers. Ook viel op dat de typische Sperry-man vaak een kop groter was dan de gemiddelde ICT’er, vooral de managers, wat weer goed uitkwam voor de psychologie van de hiërarchie.

Bij Burroughs lagen de zaken en de cultuur heel anders. In die meer dan honderd jaren van evolutie heeft Burroughs Corporation moeten vechten voor zijn bestaan en er werd altijd goed op de portemonnee gepast. De gemiddelde Burroughs-medewerker was een echte entrepreneur en voelde zich vaak mede-eigenaar van het bedrijf en vocht voor elke cent. Dus ‘kort door de bocht’ een liberale middenstander. De baas was een maatje in de strijd en in het succes, die werd dus ook gewoon bij de voornaam genoemd. Toch ontstond er een natuurlijke vorm van respect voor elkaar.

Burroughs had ook grote mainframes, maar het gros van de inkomsten kwam vanuit de ‘kleinere accounts’ en uit het midden- en kleinbedrijf. Burroughs had zelfs heel veel kassa’s afgezet bij ‘grutters’ en als je daar voor een aflevering, installatie of reparatie kwam, dan ging de zakelijke of de huishoudportemonnee open en was het gelijk ‘boter bij de vis’. De Burroughs-medewerkers werden dan ook afgerekend op de hoeveelheid centen waarmee ze thuiskwamen.

Bij de Sperry-cultuur kwam het geld altijd als een onuitputtelijke waterval vanaf de overheidsrotsen; een absoluut autonoom proces en daar bemoeide je je absoluut niet mee. De waterval zou eens kunnen stagneren. En … zo kon het gebeuren dat de ‘pound-foolish’ waterval bij Sperry toch ongemerkt opdroogde en dat de ‘penny-wise’ spaarzin van Burroughs toereikend was om Sperry ‘over te nemen’ (lees: te kopen).

De psychologie van de ‘merge’

Het was een onvergetelijk feest in het Haagse Congresgebouw. De ‘Power of 2-song’, speciaal in de Verenigde Staten gecomponeerd, brulde uit meer dan duizend kelen en de fusie tussen Burroughs en Sperry was beklonken. In dat prille begin was het net een ‘speed-dating party’. Ongeveer een dubbel aantal collega’s en je moest iedereen toch eens even goed besnuffelen om te weten wat voor vlees je in de kuip had.

In die tijd was ik Branchemanager Zuid-Nederland (vanuit kantoor Rotterdam) en gelardeerd met een jarenlange Burroughs-cultuur. Opstandige collega’s met een doorleefde Sperry-cultuur, dus de sociaal voelende gentlemen, noemden de collega’s van de ‘andere bloedgroep’ vaak oneerbiedig ‘cowboys’. Ik vermoed dat dit kwam doordat ze zich onbewust wilden afzetten tegen de ‘koper’. Toch bleven we de overname altijd zorgvuldig fusie of merger noemen.

Bij de eerste kennismaking deden we frappante ontdekkingen over ‘gelijkenissen’ tussen beide fusiepartners en verloren we een adequaat psychologische benadering van de verschillen uit het oog. Mijn zakelijke counterpart Joop, dus ook Branchemanager Zuid-Nederland, maar dan met een Sperry-verleden, had een identiek carrièrepad gevolgd om tot deze positie te komen. En … hij was ook nog eens op exact dezelfde dag als ik jarig!

Nog griezeliger was de ontdekking, dat de directeuren van de respectievelijke Technische Diensten ook eenzelfde carrièrepad hadden gevolgd, beiden in een witte Opel Diplomat (op gas) reden en als klap op de vuurpijl … ook op een en dezelfde dag waren geboren! Je zou toch zweren dat deze zaken niet toevallig kunnen zijn en dat je dan in cultuur ook wel heel dicht bij elkaar zult moeten staan. Niets was echter minder waar.

Joop en ik hebben eens vergeleken hoe het ging toen we beiden onze eerste klant moesten bezoeken: een wereld van verschil. Tegen mij werd gezegd: ‘Jij hebt nu de eerste vijf serviceaanvragen in jouw callbox, maak een plan hoe je dat aanpakt en werk ze zo professioneel mogelijk weg. Zorg er trouwens voor dat je bij elke klant contant geld ontvangt voor de rekeningen die je zelf uitschrijft. En als je naar die apotheek in Hoogezand-Sappemeer gaat, zorg dan dat je vooraf de twee rekeningen int, die ze ons nog schuldig zijn. Vraag ook een voorschot op de reparatie die je gaat doen.

By the way … als je zonder centen terugkomt, dan kun je beter gewoon wegblijven, want dan pas je niet bij onze cultuur!’

Counterpart Joop kreeg voor zijn eerste klus een compleet andere opdracht: ‘Joop, ga zo snel mogelijk naar de PTT. Hier heb je een plattegrond met ingetekende route en je doet er precies dertien minuten over. Meld je in gebouw C5 in kamer 13 bij jouw groepsleider, de heer Paars, en doe alles wat hij (of de klant) je opdraagt, maar dan ook exact volgens de instructies.

En … praat nooit over de kosten, de prijs van onderdelen of over geld met de klant, want dat past niet in onze cultuur. Mocht je je hieraan toch bezondigen, dan krijg je direct ontslag.’

De beide collega’s, die nog meer gemeen hadden dan Joop en ik, raakten zozeer gebrouilleerd, dat de ene de andere het zakelijke leven consequent probeerde te vergallen. Maar de eigen cultuur bleef ‘optimaal’.

Ons Amerikaans moederbedrijf had voor de merger een gelaagde structuur uitgedacht, steeds de B- en S-bloedgroepen als lasagne ‘gelaagd’. Misschien is het wel aanschouwelijker om het merger-fenomeen voor te stellen als een stapel van tien tompouces, waarbij de harde (gesuikerde) laag steeds een medewerker met een Burroughs-cultuur is en de laag pudding steeds een medewerker uit de Sperry-cultuur voorstelt. Iedereen kan begrijpen dat, als er druk op deze tompouce-organisatie wordt gezet, dat alle pudding er tussenuit knijpt en … aldus geschiedde.

Ondanks deze fundamentele verschillen, in den beginne, is de samenwerking na jaren toch zeer hecht geworden. Misschien was ‘the Hard Way’, dus de psychologie van de tompouce-merge voor onze Amerikaanse vrienden wel de juiste wijze om tot een stabiele organisatie te komen, voor Nederlandse begrippen echter was het proces lichtelijk asociaal.

De cultuur van de Teflon-boys

Vanwege het internationale karakter van mijn baan heb ik heel veel met buitenlandse collega’s en klanten moeten onderhandelen. Vooral het contact met de Britse en VS-collega’s springt er, in hoeveelheid en intentie, ruimschoots bovenuit. Ondanks het gegeven dat we allemaal ‘dochters zijn van één Amerikaanse moeder’, zijn de culturen per land toch sterk verschillend.

Britse werknemers met een kort arbeidsverleden waren (en zijn vandaag de dag nog) allemaal als de dood voor ontslag en doen er van alles aan om hun baas te behagen. Het is daarom ook niet verbazingwekkend dat ik in het Verenigd Koninkrijk regelmatig directiesecretaresses tegenkwam die met lijf en leden aan hun baan hechtten. De dringende behoefte om meer te doen voor een zekere carrière kwam voort uit het feit dat het sociale vangnet bij ontslag niet veel meer voorstelde dan een schaamlapje.

Op een dag zat een ingehuurde vrouwelijke marketingmanager, van een bekend bureau, huilend aan mijn tafel. Ze was totaal in paniek, omdat ze vanwege bezuinigingen ‘per 1 juli de zak had gekregen’ van de firma waarvoor ze zich zeven jaren lang hartstochtelijk had uitgesloofd. Haar baas had zich perfect aan de wet gehouden, want de opzegtermijn van een maand was in acht genomen en ze kreeg ook nog eens één week salaris mee voor elk gewerkt jaar. In haar geval was dat dus zeven weken salaris, maar omdat ze haar vakantie van drie weken al vóór 1 juli had opgenomen, was er een wettelijk correcte aftrek van drie weken salaris in acht genomen. De zielenpoot kreeg dus een financiële polsstok van vier weken mee om voor haar kostwinnerschap een nieuwe toekomst te kunnen bewerkstelligen.

Ja … dan wil je wel naar de pijpen van de baas dansen. Het spreekt vanzelf dat dergelijke regels zo cultuurbepalend zijn voor een buitenlandse vestiging en dat de bedrijfscultuur, ten opzichte van het Nederlandse dochterbedrijf, zich totaal anders ontwikkelt en dat je daardoor, met al je revolutionaire en innovatieve ideeën, de beste lieden aan de andere kant van de plas toch vaak goed wat angst inboezemt. Ik heb, in al die jaren overzee, gemerkt dat het verstikkend werkt voor de creativiteit en de spontaniteit van de organisatie. Wel, ik heb natuurlijk gemakkelijk praten en kan tegenover de angstige buitenlander heel goed de positie van ‘koopman & dominee’ innemen, want mijn huidige baas moet (volgens de wettelijke formule) zestig maandsalarissen ophoesten, als hij eenzijdig van mij af wil.

Omdat de Angelsaksen en de Yankee-collega’s historisch gezien van een identieke Victoriaanse wetgeving afstammen en nog steeds proberen om in hetzelfde spoor te blijven, zijn de culturen ook op dezelfde leest geschoeid. Er zijn trouwens ook merkwaardige, maar begrijpelijke verschillen. De Amerikanen hebben, bij wijze van spreken, een beschermende Teflonlaag op het ‘persoonlijke zakelijke geweten’. Ze kunnen je met een geplastificeerde hartelijkheid benaderen en de akeligste dingen doen. Een heel bekend fenomeen is het wat gechargeerde exitgesprek van een Amerikaanse baas met zijn medewerker: ‘Hi Joe, how’s your wife … and the children? By the way … you’re fired!’

Vooral als Nederlanders met hun verfoeilijke koopman/dominee-instelling ongegeneerd iets in de States gedaan willen krijgen, lopen ze vaak tegen die Teflonlaag op. Ondanks het bemoedigende: ‘Okay, we will seriously consider implementation’, blijft er werkelijk niets plakken. In veel vergaderingen werd door de Teflon-boys & -girls consequent een flipover-ezel als ‘parking-lot’ ten tonele gevoerd, hetgeen betekende dat er bepaalde onwelgevallige voorstellen of beslissingen op een legitieme wijze via die wegwerpparkeerplaats naar het hiernamaals werden geholpen.

Cultuuromslag NineEleven

In zijn boek Amerikaanse zaken gaat Charles Groenhuijsen op zijn bekende prikkelende, ironische wijze in op thema’s als kantoor, rijkdom, belasting, fraude, politiek en arbeidsmarkt. Hij vindt dat de Amerikanen een draadkrachtig volkje zijn, maar dat ze het op één punt lelijk laten afweten. Ze nemen zichzelf zo serieus! Er moet meer gelachen worden en ‘good old Charles’ heeft gelijk. Als ik al die vergaderingen met mijn Amerikaanse zakelijke vrienden naloop, dan werd er steeds minder gelachen. Nu moet ik erkennen dat er na de val van de WTC Twin-Towers helemaal geen grapje meer af kon. Sterker nog, mijn collega’s en andere Amerikaanse businesspartners tooiden opeens hun mails met wapperende VS-vlaggen, gedroegen zich als supernationalisten en ik kreeg het sterke vermoeden dat iedereen buiten de ‘tribe’ (de stam/het volk) als potentiële terrorist werd gezien.

Die NineEleven maakte het Amerikaanse middelmanagement ook op stel en sprong minder coöperatief. Niks geen ‘polder- of consensusmodel’, gewoon doen wat Corporate (dus de persoon in kwestie) heeft verordonneerd. ‘Why do you violate the Corporate policy?’ Zelfs een paar maanden geleden kregen de Britten het, als EMEA[EMEA: Europe, Middle East and Africa.]-doorgeefluik, ook nog behoorlijk benauwd, toen ik in mijn ‘wereldverbeterende vuurpijlmails’ weer eens wat te extreme druk op de ketel zette. Toevallig kreeg ik een mail onder ogen waarin mijn baas van een hot-shot Vice President de opdracht kreeg om mij te ontslaan, omdat ik de Corporate policy ‘violeerde’! Dan zie je direct weer de cultuurverschillen, omdat mijn baas (zelf ook VP en ook niet angstig voor ontslag) per kerende mail antwoordde: ‘Don’t shoot the pianoplayer, solve the bloody issue as reported!’

Toch zijn en blijven de Amerikanen en Britten ‘in private’ mijn beste vrienden. Het lijkt wel of zij de gave hebben om privé en zakelijk voor de volle honderd procent te scheiden. Als ik ze bezoek op de ‘range’ of in de ‘penthouse’ (van Blue Bell tot Rancho Bernardo), dan zijn het voorbeeldige gastheren en -dames en dan is er zelfs sprake van een ‘warme genegenheid’. Maar ook als ik ze in Nederland ontvang, op hun Europe-in-seven-days-trip, waarbij ik ze laat genieten van Amsterdam-City, van Gouda, Delft en Volendam, dan is er geen vleugje Teflon te ontdekken. Zodra ze weer terug zijn op kantoor en uit naam van ‘Corporation’ spreken, dan gaat direct de knop weer om, met daarbij tevens een hoofdschakelaar voor de NineEleven PowerBooster.

De cultuur van het Zwitserse precisie-uurwerk

Organisaties zijn ook veelal samengevoegd in cultuurclusters. Zuid-Afrika, het Midden-Oosten en India neigen naar het Verenigd Koninkrijk en worden ook als zodanig over één cultuurkam geschoren. De andere cluster is continentaal Europa. De bedrijfsculturen zijn over heel continentaal Europa goed vergelijkbaar met een paar kleine aanpassingen. Een paar die opvallend zijn en waar terdege rekening mee moet worden gehouden, zal ik eruit lichten.

De Fransen hebben, vergeleken met de Nederlanders, de meeste gebruiksaanwijzingen onder de Europeanen. Als bijvoorbeeld na afloop van een presentatie een vragenrondje plaatsvindt, dan kan het zijn dat een Fransman/vrouw het woord neemt en een heel eigen verhaal gaat vertellen. Indien je dit verhaal na tien minuten onderbreekt, is de Fransman zeer ‘gebelgd’ en staat erop dat hij de inleiding tot zijn vraag afmaakt. Enfin, je voelt hem al aankomen: die vraag komt er nooit want hij heeft waarschijnlijk ook geen spat van jouw Engelse presentatie begrepen.

Je moet je ook niet verwonderen dat, indien een Fransman het bewind voert over continentaal Europa, hij zijn ‘direct reports’ zoekt uit een pool van ‘Franssprekenden’. Zelfs een gemiddelde Belgische Waal maakt dan meer kansen dan een hooggekwalificeerde Nederlander of Zweed. Natuurlijk kun je als Fransman ook een beroep doen op een Franstalige l’habitant du Suisse, maar die zijn doorgaans veel te pietje-precies voor de manager met de zuiver Franse (in)slag. De cultuur en de precisie van een Zwitsers klokje werken de zwierige Fransman op zijn zenuwen. Vanwege dat zwierige en bon-vivantachtige blijf ik nieuwsgierig observeren, hoe lang KLM en AirFrance elkaar nog blijven ‘aftasten’ alvorens één winnaar (en een verliezer) uit de ring zal stappen.

Ook de Finnen hebben mij verbaasd door hun gevoel voor precisie en snelheid. Als ‘Raikonen’s in de dop’ hebben deze Ice-men ook een geweldig gevoel voor timing en humor bij het plaatsen van hun analytische opmerkingen. Aan de andere kant van het Europese spectrum zitten de Italianen en de ‘Iberianen’. De bedrijfscultuur in Italië wordt sterk beïnvloed door het feit dat er eigenlijk alléén maar midden- en kleinbedrijf te vinden is. Natuurlijk is er het allesoverheersende Fiat en zijn er vast nog wel een paar ‘local breakouts’, maar daar kan het gros van de Italiaanse bedrijven niet van leven. Dus als je succes in Italië wilt hebben, dan moet je bij wijze van spreken een gruttersmentaliteit (mentalità di negozio rurale) hebben, maar dan in de goede zin van het woord.

Voor Spanje en Portugal geldt, dat de Spanjaarden tijdens een zakenlunch enorm kunnen genieten van de knisperende oortjes en het huidje van een versgeroosterd speenvarkentje, en dat de Portugezen daar een gruwelijke hekel aan hebben. Die bieden je bij uitstek een excellente, in een dikke mantel van zout verhitte en gestoofde zeebaars aan. Trouwens, als je de Spanjaarden en Portugezen in één vergadering hebt dan doen ze meestal poeslief tegen elkaar, maar zijn ze weer ‘op zichzelf’ dan kunnen ze (althans voor de buitenstaander) elkaars bloed wel drinken. Hier voel ik zelfs een extremer (gespeelde) aversie, dan tussen onze landgenoten en de buren uit het Koninkrijk der Belgen.

Oriëntaalse billen

Tijdens mijn marketingreizen door het gebied van de Stille Oceaan en van de Indische Oceaan heb ik op een goede dag ook het idyllische Mauritius aangedaan. Ik weet nu nog niet hoe het ooit tot stand is gekomen, maar wij hadden op dit prachtige eiland, ongeveer twintig uren vliegen vanuit Londen, een echte ‘wederverkoper’ gerekruteerd. Eentje die zich ook nog als Value Added Reseller gedroeg, waarvoor ik nu juist het marketingprogramma ‘Unisys Service Partner’ (USP) had ontwikkeld. Onze wederverkoper was zeer geëerd, dat hij hoog bezoek uit Londen kreeg en heeft mij overenthousiast zijn bedrijfsstrategie uit de doeken gedaan. Aangezien hij de enige automatiseerder op het bounty-eilandje was viel alles onder de categorie ‘absoluut monopolistisch’. Hij bepaalde wat goed was voor de klanten, componeerde met drie slimme jongens maatwerksoftware en kreeg nooit klachten.

Deze unieke positie was niet weggelegd voor onze vestiging ‘Bangkok’ in Thailand. In Bangkok was een helse concurrentie en moest men een gelikte ‘added value’ bieden, wilde je zaken kunnen doen. Ons hoofdkantoor in Bangkok was daarin zeer uitgekiend en oriëntaals geraffineerd. De (Britse) countrymanager kon me in een perfecte presentatie glashelder aantonen dat ze in Thailand weer een ‘double-digit’ verbetering in revenue en profit, ten opzichte van het voorgaande jaar, hadden gescoord. Voor zijn concurrenten (waarbij hij IBM noemde) viel de business volgens hem niet mee. Hij verdacht ze zelfs van de onethische inzet van Thai-poppen, om klantenorders van hem af te snoepen. Hij gruwde bij de gedachte en zou dit zelf nooit in zijn hoofd halen. Terwijl hij deze gedachten aan mij prijsgaf, merkte ik dat hij zijn prachtige Thaise secretaresse liefdevol op de billetjes klopte.

In het islamitische buurland Maleisië zou voor een dergelijk ‘zakelijk insult’ waarschijnlijk je hand worden afgehakt. Wat dat betreft is Maleisië een heel ‘schoon’ land en Kuala Lumpur lijkt, met zijn Petronas Twin-Towers, de parel in het Maleisische zakenleven. In Maleisië, maar ook in Stockholm, Amsterdam en Londen, heb ik met kwaliteitskundige experts uit alle windrichtingen van onze aardkloot uren zitten debatteren over de strekking en tekst van nieuwe ISO-normen. Daar proef je bij uitstek de subcultuur van elke deelnemende natie en geniet je werkelijk van al die verschillen. Neem nu die Australische kerel uit één stuk, die met zijn geweldige robuuste postuur zijn standpunten verdedigt, alsof het hele bestaansrecht van Australië ervan afhangt. Die Japanse hoogleraar uit Kyoto, die als een zijderupsje haar hersenspinsels probeert te concretiseren in de Engelse taal. Of die officier uit Korea, die twee dagen zwijgend toehoort en dan opeens toestemming vraagt om te mogen spreken, waarna hij een donderspeech afsteekt alsof hij een leger van duizend man commandeert. Maar dan de Canadees, die alle partijen de kans geeft om te participeren en afsluitend altijd de Zweed, die aan het einde zorgt voor een briljante samenvatting.

Cultuurverschillen bestuderen en ‘genieten’ is een fantastische verrijking van je bestaan, van tuinbroek tot billenkoek!

Conclusie

Als je plezier krijgt in bedrijfsculturen, dan ligt er nog een hele wereld voor je open. Al die kleine finesses en verschilletjes in karakter en gedrag, van mensen over de gehele wereld, zijn om van te smullen.

Mijn eigen cultuur is er na verloop van jaren meer ‘adaptable’ (aanpasbaar en plooibaar) van geworden. De cultuurbasis die door mijn ouders bij mij is gelegd, is later bijgeschaafd door mijn bedrijf en vooral door de fusie. Op mijn vele reizen om de wereld heb ik me steeds verbaasd over de grote overeenkomsten en de kleine verschillen in cultuur. In principe vindt ‘het gevecht’ alléén maar plaats in de top van de Maslov-piramide. Maar die, objectief genomen, ‘kleine verschillen’ in die top worden vaak onmenselijk ver uitvergroot en daardoor verworden kleine verschillen tot onneembare obstakels.

Als bescheiden bijdrage aan het afstuderen geef ik studenten nog steeds de eerste drie cultuurgeboden mee, die ik in mijn prille carrière ooit van mijn directeur (spiritual leader/coach) meekreeg:

  1. Handel steeds alsof deze firma jouw eigendom is.
  2. Het is beter om vergiffenis te vragen dan om toestemming.
  3. Ik heb liever dat je een foute beslissing neemt, dan geen beslissing.

Literatuur

C. Groenhuijsen, Amerikaanse zaken.

R. Scheltens, Cultuurveranderingen in complexe organisaties.

F. Vuijsje, Mick Jagger.

ICT-innovatie in het onderwijs: structureerbaar en beheersbaar?

Innovaties met ICT zijn in alle informatie-intensieve organisaties weer gangbaar, mede vanwege de positieve economische ontwikkelingen. Derhalve is dit artikel interessant voor betrokkenen bij innovatieprojecten met een sterke ICT-component, ook al wordt als voorbeeld het hoger onderwijs behandeld. In de praktijk blijkt dat het innoveren van onderwijssystemen alleen niet voldoende is, ook de organisatie zelf moet worden verbeterd. Behalve op succes- en faalfactoren van dergelijke projecten wordt tevens ingegaan op de rol van de ICT-functie en de ICT-auditor bij innovaties.

Inleiding

Onze maatschappij is in toenemende mate een kennissamenleving en -economie. Dit vraagt om nieuwe vormen van leren en onderwijs. ICT speelt hierbij een belangrijke rol: elektronische leeromgevingen, het gebruik van multimediatoepassingen, leren op afstand, leerling/studentvolgsystemen, enz.

Daarnaast worden de administratieve processen van de instellingen steeds afhankelijker van ICT. Neem bijvoorbeeld de steeds verdergaande informatie-uitwisseling tussen onderwijsinstellingen en (semi-)overheid en tussen onderwijsinstellingen onderling. De betrouwbaarheid van de administratieve vastleggingen is van essentieel belang om de primaire onderwijsprocessen te sturen en te beheersen om verantwoording af te kunnen leggen over de ontvangen en bestede middelen.

In dit artikel wordt een aantal belangwekkende innovatieve ICT-ontwikkelingen in het onderwijs geschetst. Dit artikel is mede gebaseerd op het boek Innovatie van het onderwijs met ICT van Jan Bartling en Barry Derksen ([Bart05]).

Kader 1. IT-trends en ontwikkelingen binnen het hoger onderwijs.

Belangrijke trends en ontwikkelingen in het hoger onderwijs zijn:

  • Onderwijsvernieuwing met ICT. Zoals in de inleiding is aangegeven is onze maatschappij in toenemende mate een kennissamenleving en -economie. Dit vraagt om nieuwe vormen van leren en onderwijs. ICT speelt hierbij een belangrijke rol: elektronische leeromgevingen, het gebruik van multimedia (streaming-videotoepassingen), leren op afstand, enz. Deze vernieuwing omvat tevens de introductie van informatiesystemen voor ondersteuning van competentiegericht leren, individuele studieroutes en leerrechten.
  • Toenemende informatie-uitwisseling tussen instellingen en overheid en tussen de instellingen onderling. Een voorbeeld hiervan is StudieLink, die ervoor zorgt dat inschrijfgegevens van een student direct terechtkomen bij zowel de instelling als de IB-Groep. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarin een student meermalen op diverse manieren zijn of haar gegevens moet aanleveren.
  • Invoering van Onderwijsnummer. Met de Wet Onderwijsnummer krijgt iedere leerling die bekostigd onderwijs volgt een persoonsgebonden nummer, ook wel het onderwijsnummer genoemd. Het onderwijsnummer en het burgerservicenummer kunnen informatie-uitwisseling efficiënter en accurater maken.
  • Versterken van administratieve systemen. Hierbij valt te denken aan het breder inzetten van ERP-systemen voor functies als elektronische inkoop en salarisverwerking en het verbeteren van roostersystemen, volgsystemen en dergelijke.
  • Inrichting van shared service centers. Diverse onderwijsinstellingen richten centrale resultaatverantwoordelijke eenheden in die administratieve diensten leveren (bijvoorbeeld financiële, studenten-, personeels- en salarisadministratie). Doel hiervan is een hogere kwaliteit, tegen een lagere prijs.
  • Professionaliseren van ICT-dienstverlening. Hierbij dient op beleidsmatige wijze de vraag- en aanbodorganisatie van ICT te worden ingericht. De applicatie- en technische infrastructuur is vaak een lappendeken. De eindgebruikers hebben veelal onvoldoende kennis en ervaring om hun behoefte te definiëren en nieuwe toepassingen goed in te bedden in de eigen processen.
  • ICT Governance. Als onderdeel van de algehele governancetrend c.q. -hype in de maatschappij en sinds kort in het onderwijs, neemt ook de besturing en beheersing van ICT in belang toe. Dit wordt mede gevoed door het moeilijk beheersbaar zijn van ICT-kosten, onvoldoende uitgewerkte ICT-investeringsbegrotingen en mislukte ICT-projecten. ICT Governance heeft tot doel met een goede inrichting de geformuleerde doelstellingen te realiseren, risico’s te minimaliseren en verantwoording af te leggen.
  • Optimalisatie en standaardisatie van ICT- en internetinfrastructuur. Hierbij worden instellingsbrede infrastructuren ingericht, inclusief draadloze netwerken en landelijke authenticatieoplossing (A-Select) met verschillende interne en externe gebruikersgroepen.
  • Waarborging van informatiebeveiliging en privacy (als onderdeel van risicomanagement): naleving van de Code voor Informatiebeveiliging en de Wet bescherming persoonsgegevens met een hoog bewustzijn en verfijnde autorisatiestructuren vereist een aanzienlijke inspanning.

De lerende

Technologie is onder jongeren een vanzelfsprekend gebruiksmiddel. Zij zijn ermee opgegroeid. Met gemak bewegen zij zich dan ook door de wereld van de technologie. De apparaten – mobiele telefoons, PDA’s en digitale camera’s – worden voor hen steeds menselijker: persoonlijk. De nieuwe technologie wordt vooral benut om met elkaar te communiceren, de belangrijkste functie voor jongeren. Tijdens het uitwerken van een studieopdracht wordt tegelijkertijd muziek geluisterd via een MP3-speler, gechat via MSN, het internet geraadpleegd en wordt snel tussendoor een SMS’je beantwoord op de mobiele telefoon. Blijkbaar kan of wil de huidige generatie veel dingen tegelijk doen. Hierbij rest de vraag of hun multiconcentratie leidt tot lagere of juist hogere leerprestaties. Is de student nu wel of niet goed op de hoogte van de lesstof en is de diepgang van kennis ook voldoende overgedragen?

Wie een jongere op deze manier ziet werken aan een studieopdracht, merkt wel op dat de concentratieboog uiterst kort is geworden. Een lerende kan zich niet lange tijd achter elkaar concentreren. Verder heeft hij of zij allerlei visuele en auditieve prikkels nodig om bij de les te blijven. Die prikkels moeten ook steeds heftiger worden om nog door te kunnen dringen. We zien dus dat in het tijdsbestek van een enkele generatie zich een heel andere leeromgeving heeft gevormd dan wel men zich die heeft eigen gemaakt.

Belangrijk bij dit nieuwe leren is de rol die de docent in het leerproces speelt. In plaats van de bron van kennis te zijn, krijgt hij of zij steeds meer de rol van organisator van het leerproces. In de praktijk betekent dit een grotere nadruk op begeleiding en facilitering van de lerende in het onderwijsproces en in het totale leertraject. Functies als coaching en trajectbegeleiding worden met dat nieuwe leren belangrijke elementen binnen een onderwijsorganisatie.

Wil dat zeggen dat er straks geen docent meer bestaat en dat de lerende alles zelf moet uitzoeken? Dat lijkt weinig efficiënt, en dat zal dan ook niet gebeuren. Soms is het erg handig om in een training precies aangereikt te krijgen hoe je bepaalde dingen moet doen. Dat werkt het beste wanneer de lerende eraan toe is, dus ‘just in time learning’. De vraag komt dus vanuit de context, de oplossing kan een snelle, contextloze training zijn. Het is dus net als voetballen: soms is het handig om veel te oefenen op het koppen, maar dan moet je er als speler wel aan toe zijn.

Kader 2. De toekomst van het onderwijs (voorbeeld).

Wat moeten we ons voorstellen bij een onderwijsorganisatie waarbij ICT niet alleen een middel is om processen efficiënter te laten verlopen, maar ook vernieuwing ondersteunt? Om dat beeld wat concreter te maken, volgen we een ‘lerende’ binnen het hoger onderwijs – waarmee we alvast een stap in de toekomst zetten, want ‘lerende’ is wat vroeger deelnemer, leerling of student werd genoemd. Onze lerende heet Hans. Hij volgt onderwijs bij de onderwijsinstelling Markant. Een nadere aanduiding is niet nodig, want de grenzen tussen de verschillende onderwijssoorten bestaan niet meer. De lerende kan er op verschillende niveaus leren en de diploma’s van vroeger zijn vervangen door de niveaukaart, een elektronische kaart waarop alle informatie over de lerende is opgeslagen. De competenties die hij heeft ontwikkeld zijn direct zichtbaar voor de lerende zelf, maar ook voor een werkgever. Wanneer Hans een onderdeel van de opleiding heeft afgerond, wordt zijn prestatie bijgeschreven op de kaart, voorzien van het elektronische waarmerk van de onderwijsinstelling.

Hans komt maar af en toe bij Markant, vooral op momenten hij de leden van z’n studiegroep wil ontmoeten. Dan bespreken ze de projecten waarmee ze bezig zijn en de afspraken over hun taken daarin. En natuurlijk wil hij vooral af en toe eens met zijn goede vrienden Matthijs en Leonie een biertje drinken en eens lekker praten over het werk dat ze overdag doen. Werken en leren is immers een sociaal gebeuren, dat doe je met elkaar. De vrienden binnen de studiegroep houden contact met elkaar, met behulp van de goede oude telefoon, maar ook steeds vaker met de 3D-beeldverbinding. Op die manier hebben ze het idee dat ze bij elkaar zitten in een virtuele ruimte. Alleen elkaar aanraken kan met het systeem nog niet, de rest is zeer realistisch.

Voor Hans en zijn vrienden Matthijs en Leonie is leren vooral iets wat je in de praktijk doet. Zijn doel was om iets te gaan doen met techniek en mensen. Inmiddels is het duidelijk dat Hans commerciële competenties heeft en wil hij de kant op van Technologie Mediator. Samen met Markant heeft hij doelen afgesproken die in de echte praktijk worden behaald. De bedrijven die meewerken aan zijn opleiding worden daar fiscaal voor bevoordeeld, waardoor het aantal leerbedrijven sterk is toegenomen. De begeleider van Markant komt regelmatig langs om na te gaan of de gestelde doelen zijn behaald. Hans leert vooral ‘just in time’. Dat wil zeggen: als zich een probleem voordoet heeft hij verschillende mogelijkheden om daarvan te leren. De leervorm kan een project zijn, een standaardtraining of een individueel leertraject, opgesteld door Trajectus, het informatiesysteem dat bij individuele leervragen de juiste leerinhoud verzamelt en presenteert …

Blijft dit een droom of zal de toekomstige werkelijkheid er echt zo uitzien? Dat kunnen we pas met zekerheid zeggen in 2012, het jaar waarin Hans als lerende bezig is binnen Markant. Wat er uit dit doorkijkje naar de toekomst al wel duidelijk wordt, is dat het onderwijs een wezenlijke verandering heeft ondergaan. ICT heeft er een logische plaats in gekregen: het is niet langer iets bijzonders, maar ondersteunt het leren.

Evolutie in leren

De verschuiving naar leren gericht op het individu betekent volgens sommigen een omwenteling in het onderwijs. Hoe dit ook zij, deze verandering kan niet zonder gevolgen blijven voor de organisatie van het onderwijs. In het traditionele onderwijs is die organisatie vooral gericht op het creëren van homogene groepen. Immers, door de verschillen zo klein mogelijk te houden, wordt het voor een docent eenvoudiger om de groep de leerstof aan te reiken. In de nieuwe leeromgeving gaat het vooral om het creëren van leersituaties die zoveel mogelijk aansluiten bij de (beroeps)context. Dat betekent dat enerzijds de individualisering zich voort zal zetten, maar dat anderzijds heterogene groepen ook een welkom verschijnsel zullen zijn. Uiteraard heeft dat gevolgen voor de organisatie van het leren en de onderwijsorganisatie.

C-2006-1-Derksen-01

Figuur 1. Het viervlak van Geurts. [Klik hier voor grotere afbeelding]

De hoofdaspecten van het nieuwe leren in het onderwijs worden samengevat in het viervlak van Geurts, waarin de belangrijkste thema’s zijn uitgezet op twee assen (figuur 1). De verticale as geeft de mate van variatie in onderwijsvormen aan. In de traditionele situatie, onderin het viervlak, is dat er slechts één: de klassikale, hoorcollegeachtige vorm, met een docent frontaal voor een groep. Boven aan in het viervlak staan de ‘moderne’ constructivistische inzichten, die ervan uitgaan dat het beter is om een grote variëteit te hebben aan onderwijsvormen. Door deze variatie wordt meer aangesloten bij de mogelijkheden en wensen van de lerende. Het rendement neemt dan toe.

Op de horizontale as is de variatie aan onderwijsinhoud weergegeven. In de traditionele situatie (links) krijgt iedereen hetzelfde bordje leer/lesstof voorgezet. Bij het nieuwe leren gaat het erom zo goed mogelijk aan te sluiten bij wat een lerende al kan en weet. Dat betekent een grotere variatie die goed moet aansluiten bij de leerwensen van de lerenden (rechts).

De twee assen vormen vier vlakken, waarin het onderwijs kan worden onderverdeeld. Dit leidt tot een viertal onderwijsvormen. En hoewel de werkelijkheid uiteraard minder zwart-wit is dan het schema, helpen de hieronder besproken kerntypes bij de gedachtebepaling over mogelijke ontwikkelingen.

De leerfabriek – het traditionele model

Iedereen die in zijn of haar jeugd op een ‘gewone’ lagere school heeft gezeten, kent dit model uit eigen ervaring: klassikaal onderwijs. De docent staat voor de klas, legt de leerstof uit en geeft huiswerk op. Alle lessen zijn keurig verdeeld tussen de docenten. Elke docent is baas in eigen klas.

De leerfabriek is een vorm die steeds meer aan het verdwijnen is. Het gevaar bestaat dat daarmee ook een aantal positieve effecten verdwijnt, zoals de ‘verhalende’ docent. Ieder heeft in z’n schoolloopbaan wel docenten meegemaakt die nog een mooi verhaal konden vertellen en daarmee het leren stimuleerden.

Onderwijs à la carte – inhoudelijk inspelen op verandering

Bij dit type onderwijs is de organisatie in staat om gericht in te spelen op veranderende inhoudelijke vragen. Is er bijvoorbeeld vraag naar een opleiding voor theaterbelichter, dan kan zo’n opleiding worden opgebouwd uit bestaande eenheden, die samen die nieuwe opleiding vormen. In het programma zitten dan technische elementen, maar ook elementen van het kunstonderwijs. Op deze manier kan worden ingespeeld op snelle ontwikkelingen, zoals in de ICT-wereld: nieuwe beroepen als webmaster komen en gaan snel.

Daarnaast stelt deze flexibilisering van de inhoud van het onderwijs een instelling in staat aan te sluiten bij de roep naar een leven lang leren. Mensen die inmiddels werkzaam zijn in bepaalde beroepen moeten worden bij- en nageschoold. Daarbij speelt kwalificering en diplomering een rol. Denk eens aan een werknemer die in de praktijk doorgroeit naar hogere functies.

Didactisch gezien blijft alles echter bij het oude. Er wordt gewerkt met homogene groepen en de docent is vooral een leverancier van kennis. En zolang overdragen van kennis de belangrijkste taak is, zal een docent eerst en vooral een expert op het eigen vakgebied moeten zijn.

Nieuwe didactische vormen – nieuwe leervormen voor een standaardinhoud

Dit derde type onderwijs past de huidige onderwijskundige inzichten toe die stellen dat het leren effectiever is wanneer er gebruik wordt gemaakt van een variëteit aan onderwijsvormen (zie bijvoorbeeld prof. Simons). In dergelijk onderwijs wordt er niet slechts één concept gekozen, maar worden de onderwijsvormen afgestemd op de onderwijsinhoud en de mogelijkheden van deelnemers. De afgelopen tien jaar zijn veel nieuwe onderwijsvormen ontwikkeld en geïmplementeerd, zoals projectonderwijs, probleemgestuurd onderwijs of producerend leren. Ook groepsinstructie is vaak een onderdeel van een dergelijke nieuwe vorm. Bij producerend leren doen bijvoorbeeld ICT-leerlingen in opdracht van een bedrijf een bepaald onderzoek en leveren zij een echt product af. Tijdens het uitvoeren van dit werk krijgen ze op gezette tijden instructie van een docent. Daarnaast is de docent vooral een begeleider en niet enkel een leverancier van kennis, zoals in de vorige vorm.

Maatwerk naar vorm en inhoud – zowel de werkvormen als de inhoud zijn individueel gericht

Dit vierde type onderwijs betekent de meest vergaande verandering door een combinatie van meer flexibiliteit in onderwijsvormen én inhouden. Op deze manier kan het onderwijs worden afgestemd op de veranderingen in de maatschappij én de mogelijkheden en wensen van deelnemers. De latere beroepscontext staat centraal bij het leren, waardoor het dus niet bestaat uit brokjes lessen en leerstof die schijnbaar los van elkaar staan. De deelnemer krijgt van meet af aan met het geheel te maken, zodat onderlinge verbanden tussen leeronderdelen direct duidelijk zijn. Het spreekt vanzelf dat leren vooral in de praktijk moet plaatsvinden. Om dit type onderwijs goed vorm te geven zal een intensieve samenwerking nodig zijn tussen bedrijfsleven en onderwijsinstellingen.

Innovatie van het onderwijs met ICT

Voorafgaand zal eerst het begrip innovatie goed moeten worden uitgelegd. Wat is innovatie binnen organisaties? En wat is het verschil tussen innoveren en gewoon de dingen die je al deed iets slimmer doen? Innovatie blijkt veel verschillende gezichten te hebben. Innovatie kan op verschillende gebieden plaatsvinden ([Jaco01]). Vanuit de theorie worden vijf verschillende gebieden genoemd:

  • Productinnovatie. Dit betreft verbeteringen aan bestaande producten, diensten of radicaal nieuwe producten en diensten.
  • Procesinnovatie. Dit zijn verbeteringen in het totstandkomingsproces van deze producten of diensten. Het productieproces van een auto, maar ook het ‘schadeafhandelingsproces’ bij een verzekeringsmaatschappij.
  • Transactie-innovatie. Procesinnovaties beperken zich tot innovaties binnen de organisatiegrenzen. Transactie-innovaties gaan verder, hierbij wordt de gehele ‘bedrijfskolom’ of organisatieomgeving betrokken. Vaak heeft deze vorm betrekking op de relatie met leveranciers en afnemers.
  • Organisatie-innovatie. Deze vorm van innovatie richt zich op de structuur van de organisatie; nieuwe manieren van samenwerking binnen afdelingen of nieuwe structuren zijn het onderzoeksgebied.
  • Innovatie in businessconcepten. Deze vorm lijkt op de voorgaande, maar hier wordt (vaak onder invloed van veranderende technologische mogelijkheden) verder gekeken dan de organisatiegrenzen. Shared service centers en uitbesteding zijn onderwerpen die bij deze vorm van innovatie een rol spelen.

Een tweede manier van kijken naar innovatie betreft de ‘radicaliteit’ of diepgang van de innovatie. Om deze vorm te doorgronden zetten we innovatie tegenover optimalisatie.

Kenmerken van optimalisatie zijn: rekening houden met de bestaande organisatie, ICT en kaders, terwijl bij radicale innovatie juist buiten de bestaande kaders wordt gewerkt. Bij innovatie worden de vrijheidsgraden bepaald door de mogelijkheden om de innovatieve gedachte te realiseren. De vrijheidsgraden van optimalisatie worden in grote lijnen bepaald door de wijze waarop de organisatie op dat moment is ingericht, de mensen die er werkzaam zijn, de mate van automatisering en de cultuur en veranderingsbereidheid van de organisatie. Optimalisatie is dus beperkter dan innovatie.

Als klanten fundamenteel andere eisen aan de producten of diensten stellen, dan is de organisatie verplicht om haar processen, structuur, besturing en ICT-ondersteuning ingrijpend aan te passen om aan die eisen tegemoet te komen; dit noemen we dan weer innovatie.

Jacobs ([Jaco01]) onderscheidt twee vormen van innovatie, te weten:

  • Incrementele innovatie (of optimalisatie). Deze vorm houdt het voortdurend verbeteren van bestaande producten en processen in (‘making things better’). Japanners spreken in dit kader over ‘Kaizen’, dat staat voor ‘continue verbetering’. Jacobs spreekt in dit verband over ‘single loop learning’, wat inhoudt dat de werkwijze hetzelfde blijft maar steeds beter wordt.
  • Radicale innovatie. Nieuwe concepten worden toegepast om hetzelfde dan wel geheel nieuwe producten en diensten tot stand te brengen. Deze vorm staat bekend als ‘double loop learning’. In figuur 2 wordt dit weergegeven door het starten van een nieuwe curve. De gedachte hierachter is dat incrementele innovatie op enig moment tegen de grenzen aanloopt en er geen nieuwe verbetermogelijkheden zijn.

De uitdaging is de single loop en double loop te balanceren zodat innovatie en resultaat optimaal worden toegepast. Dit betekent dat op bestaande producten en processen de incrementele innovatietechnieken van toepassing zijn en dat in het kader van radicale innovatie nieuwe concepten worden toegepast.

C-2006-1-Derksen-02

Figuur 2. Vormen van innovatie.

De reikwijdte en diepte van verandering reikt vaak niet verder dan het innoveren en/of optimaliseren van bedrijfsprocessen. Dit ondanks de mogelijkheden van ICT of nieuwe technologische mogelijkheden voor innovatie. Om die reden hanteren wij hier de volgende definitie van innovatie:

Innovatie is het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten en het verregaand verbeteren van bestaande processen, producten/diensten en organisaties, al dan niet met behulp van ICT-middelen.

Innovatiestatus

In 2005 is onder bijna vierhonderd Nederlandse organisaties een innovatieonderzoek gehouden.[Onderzoek uitgevoerd door Business & IT Trends Institute in samenwerking met Atos Consulting, www.managementsite.net en www.bita-center.com.] De indicatoren geven overwegend een negatief beeld van het innovatievermogen in Nederland. Meer innovatie is noodzakelijk, waarbij duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen incrementele innovatie (wat reeds veelal gebeurt) en radicale innovatie (wat veel minder gebeurt). Als één van de hoofdoorzaken van de geconstateerde ‘innovatiearrogantie’ werd door de deelnemers de Nederlandse houding ten opzichte van het durven nemen van risico genoemd. Zeventig procent van de onderzochte organisaties ziet het belang van innovatie maar acteert hier nog niet naar. Mentaliteit en risicoaversie worden als belangrijkste oorzaken genoemd.

In [Derk05] zijn de resultaten samengevat; in dit artikel gaan wij in op enkele ICT-specifieke aspecten. In figuur 3 is met het klaverbladmodel ([Noor04]) weergegeven wat de vraagstukken met betrekking tot innovatie zijn. In het midden van het model wordt het resultaat weergegeven. Dit resultaat betreft de balans tussen de vrijgemaakte middelen en het rendement van innovatieve stappen (zowel incrementeel als radicaal). Binnen een organisatie zijn vier aandachtsgebieden te onderscheiden (zie figuur 3):

  • Management & organisatie;
  • Producten & processen;
  • ICT & middelen;
  • Mens & cultuur.

Innovatie met uitsluitend ICT is een klassieke fout waarbij in automatiseringsprojecten alleen aandacht wordt geschonken aan het inrichtingselement technologie, zonder de impact op management, processen en cultuur mee te nemen. Bij proces- en productinnovatie wordt de klassieke fout gemaakt alleen aandacht te hebben voor het aspect procesinnovatie en procesoptimalisatie. Men besteedt veel aandacht aan het optimaliseren van de procesgang (incrementele procesinnovatie), zonder rekening te houden met de andere drie inrichtingselementen van het klaverblad.

Uitgangspunt is in ieder geval dat de inrichtingselementen in balans moeten zijn voor succesvolle organisatie-inrichting. Door rekening te houden met alle vier de belangrijkste aspecten en deze in verband met elkaar te brengen kunnen veel radicalere innovaties worden gerealiseerd.

C-2006-1-Derksen-03

Figuur 3. Het klaverbladmodel toegespitst op innovatievraagstukken.

In figuur 4 is een globaal beeld geschetst van de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek. Voor deze en de volgende figuren geldt de algemene regel dat voor de Nederlandse organisaties donkergroen uiterst positief is en donkerrood uiterst negatief.

C-2006-1-Derksen-04

Figuur 4. Globale innovatiestatus (bron: Business & IT Trends Institute).

Navolgend is uitsluitend het ICT- & middelen-perspectief in meer detail behandeld.

ICT- & middelen-perspectief

ICT heeft een belangrijke toegevoegde waarde voor de diverse vormen van innovatie, zo geeft 54 procent van de onderzochte organisaties aan; 57 procent geeft zelfs aan dat ICT essentieel is bij het incrementeel of radicaal innoveren van de processen. Helaas zet deze trend zich niet door als het gaat over het profiteren van de ICT-mogelijkheden, gebruik van innovatiesoftware en het bij innovatie betrekken van de ICT-functie. Dit is verder gevisualiseerd in figuur 5.

C-2006-1-Derksen-05

Figuur 5. De ICT’er staat buitenspel.

De ICT-afdeling wordt niet of nauwelijks ingeschakeld als het gaat over innovatie. Dit is vreemd te noemen als we kijken naar de ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar op ICT-gebied en de recent toegevoegde topbedrijven aan de diverse beurzen (Google, TomTom, Marktplaats.nl, Alex en Binck). Dit zijn allemaal bedrijven die juist innovatie met behulp van ICT hebben gerealiseerd. In lijn met de enorme groei die deze organisaties hebben doorgemaakt, mag worden verwacht dat de ICT-functie en ICT-trendwatchers meer worden betrokken bij de innovatiestrategie en -plannen van organisaties. Uit het onderzoek blijkt echter dat in ruim 72 procent van de gevallen de ICT-functie niet of nauwelijks bij innovatie wordt betrokken, laat staan dat innovatie mede vanuit de ICT-functie wordt geïnitieerd. Dit is enerzijds in lijn met de golf die bij de grote ICT-dienstverleners plaatsvindt: ‘ICT van de tap’. De ICT-leveranciers stimuleren dat ICT een faciliteit is net als stroom en water. Enerzijds is dit van toepassing op bestaande processen. Hier is ICT net als gebouwen een faciliteit die efficiënt gemanaged dient te worden. Echter, ICT dient veelal ook te worden toegepast voor proces- en productinnovatie.[Rekening houdend met de productiviteitsparadox en het innovatiedilemma.] Wat dat betreft heeft de ICT’er de uitdaging om de betrokkenheid zowel aan de vraag- als de aanbodzijde van innovatieve ICT-toepassingen te vergroten.

Op plaatsen in de organisatie waar haar kennis wordt beheerd en waar snel en flexibel moet kunnen worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen, behoort een flexibele en snel aanpasbare ICT beschikbaar te zijn. In de afzonderlijke paragraaf wordt aandacht besteed aan de rol van ICT-architecturen bij innovaties.

Innovatie met ICT in het onderwijs

Ruim twintig jaar geleden zag de overheid het belang in van de integratie van nieuwe technologieën in het onderwijs. Zeker in het beroepsonderwijs is de inzet van ICT geen punt van discussie geweest. Aangezien het beroepsonderwijs altijd wil aansluiten bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, was acceptatie in dat kader geen probleem. Dus kregen lerenden in het kader van technische studies al snel te maken met CAD-tekenen en de administratieve opleidingen met boekhoudpakketten en spreadsheets. Ook werden computers spoedig gebruikt bij het ondersteunen van de financiële en studentenadministratie en voor het roosteren. Waren in eerste instantie deze laatste systemen een soort elektronische roosterplanborden, later kwamen er ook systemen die het roosteren werkelijk konden ondersteunen.

Naast deze logische inzet van ICT in het onderwijsproces en de onderwijsorganisatie werd het digitaliseren van het onderwijs zelf jarenlang gestimuleerd. De computer zelf gaf immers de mogelijkheid voor de lerende om zelfstandig te werken en de software kon op basis van individuele prestaties een passend leertraject uitzetten. Computer Based Training (CBT) was vooral gebaseerd op standaardtrainingen, waarbij overdracht van kennis het belangrijkste doel was.

Inmiddels kan worden geconstateerd dat het onderwijs zich langzaam aan de substitutiefase ontworstelt. Er zijn voldoende aanzetten te zien naar echte innovatie, bijvoorbeeld met volwaardig geïntegreerde elektronische leeromgevingen, self-service studentendossiers, online-toetsapplicaties, ‘leven lang leren’-systemen en keteninformatisering. Daarbij wordt ICT ingezet om het onderwijs optimaal te ondersteunen. Het plaats- en tijdonafhankelijke leren met behulp van elektronische leeromgevingen speelt in op de vraag naar een meer individuele benadering van de lerende. Ook dat is te merken aan een toenemende vraag naar systemen die de begeleiding en de lerende kunnen ondersteunen. Wat dat betreft is ICT in de loop der tijd veranderd van een grote belofte, die het onderwijs ingrijpend zou veranderen, naar een middel om innovatie van het onderwijs te ondersteunen. In figuur 6 zijn de voorbeelden van innovatieve toepassingen afgezet tegen het ontwikkelstadium.

C-2006-1-Derksen-06

Figuur 6. Ontwikkelstadia ICT-vernieuwing in het onderwijs.

Belang van ICT-architectuur

De afgelopen jaren heeft de inzet van ICT in het onderwijs, zoals aangegeven, vooral betrekking gehad op de inzet in het onderwijs zelf en ter ondersteuning van secundaire processen zoals roostering en administratie. Met de verschuiving naar leren gericht op het individu, verandert ook de informatievraag binnen de onderwijsinstellingen. Door deze ontwikkeling is de eenvoudige indeling in primaire en secundaire (ondersteunende of administratieve) systemen, achterhaald.

C-2006-1-Derksen-07

Figuur 7. Basis ICT-architectuur onderwijs.

Om in deze toenemende complexiteit en onder de verhoogde kostendruk te kunnen blijven opereren, is het noodzakelijk de ICT in de greep te krijgen en te houden. Wat blijft is de schijnbare tegenstelling van meer standaardisatie enerzijds tegenover meer flexibiliteit anderzijds, beide tegen beheerste kosten.

Onze ervaring is dat men niet hoeft te kiezen, maar dat men recht moet doen aan beide bewegingen. De oplossing wordt gevonden in de loskoppeling van de aansturing van administratieve toepassingen enerzijds en toepassingen voor onderwijs en onderzoek anderzijds. Bedrijfstoepassingen kunnen gestandaardiseerd en centraal aangestuurd worden zonder het primaire proces te frustreren, terwijl onderwijstoepassingen relatief vrij ingevuld kunnen worden, binnen een gezamenlijk afgesproken architectuur en spelregels. Deze scheiding zorgt ervoor dat een deel van de systemen gemakkelijk centraal te beheren en te beveiligen is, terwijl nog steeds de gewenste variëteit aan applicaties in gebruik kan zijn.

Bij de in figuur 7 getoonde basisarchitectuur wordt uitgegaan van de onderwijsketenbenadering. Deze ketenbenadering is gebaseerd op vier ketens en drie pijlers. ICT maakt een belangrijk deel uit van de (toekomstige) onderwijsketens en pilaren. Alle relevante ICT-mogelijkheden zijn binnen deze architectuur ingedeeld, zodat hiermee een gestructureerde discussie mogelijk is. De pijler Infrastructuur kan weer verder worden onderverdeeld in:

  • Procesarchitectuur: een gestructureerd samenstel van organisatiefuncties en -processen, zodat generieke processen overeenkomstig zijn vormgegeven, en hun onderlinge afhankelijkheden.
  • Informatiearchitectuur: de definitie van de informatiedomeinen (onderwijs, onderzoek, bedrijfsvoering), -objecten/groepen, en -stromen.
  • Applicatiearchitectuur: het ontwerp van het applicatielandschap, bestaande uit generieke/infrastructurele applicaties (bijvoorbeeld voor kantoorautomatisering) en organisatiespecifieke applicaties. Deze architectuur omvat ook de onderlinge koppelingen en die met derde partijen c.q. in ketenverband, alsmede het daarvoor benodigde berichtenverkeer en de onderliggende databases.
  • Technische architectuur: de structuur en de onderlinge samenhang van componenten van de technische infrastructuur. Hiertoe behoren de besturingssystemen, platformen, netwerken en data/telecommunicatievoorzieningen.

De aandacht voor architecturen neemt in het algemeen en bij onderwijsinstellingen in het bijzonder sterk toe. Zogenaamde service-oriented architecturen naderen het hypestadium, aangezien het aantal succesvolle implementaties niet evenredig is aan de media- en leveranciersaandacht (de applicatiearchitectuur bevat de ‘services’).

Grote onderwijsinstellingen hebben door de decentrale ICT-autonomie te maken gekregen met eilandautomatisering die nu wordt gestandaardiseerd en gecentraliseerd. In SURF-verband heeft de werkgroep Architectuur ook een ontwerp voor de informatiearchitectuur opgesteld ([SURF05]). Naast deze architectuurbenadering van de SURF-werkgroep zijn er diverse architectuurmethoden ontwikkeld.[Later in 2006 zal een artikel over de volwassenheid van bedrijfs- en ICT-architecturen in Compact worden opgenomen.] Bekende methoden zijn onder meer die van Zachman, DYA ([Berg04]) en het breed gedragen ArchiMate-initiatief ([Lank05]).

Innoveren met ICT en het handhaven van de c.q. ontwikkelen onder architectuur staan veelal op gespannen voet met elkaar. Nieuwe toepassingen op het gebied van elektronische leeromgevingen, multimedia, leerrechtensysteem en digitale onderwijscatalogi zijn niet eenvoudig inpasbaar in bestaande ICT-omgevingen. Met als risico dat na de soms moeizame integratie van de decentrale ICT-omgevingen er wederom eilanden ontstaan, met een kans op toekomstige legacy-applicaties.

Een innovatieve ICT-architectuur maakt dan ook gebruik van recent ontwikkelde ICT-elementen die hieraan tegemoetkomen, zoals platforms die infrastructuurcomponenten integreren op basis van modulaire systemen, die ook eenvoudig weer ontvlochten kunnen worden (zogenoemde ‘legoblokken’). Het koppelen van front- aan backofficeapplicaties wordt ook wel Enterprise Applicatie Integratie (EAI) genoemd. EAI is een deelarchitectuur, waarmee applicatie-integratie wordt vereenvoudigd, min of meer onafhankelijk van de specifieke applicatie. Vandaar dat naast informatiearchitectuur tevens de term integratiearchitectuur wordt gehanteerd. Onder druk van de behoefte om functionaliteit te integreren verschuift de focus meer naar de lijmlaag tussen de componenten dan dat de focus op de componenten zelf is gericht. Dit geldt op alle lagen van de architectuur: van informatie- tot technische infrastructuur.

Ook het gebruik van open standaarden voor gegevensuitwisseling maakt ICT enigermate innovatiever. Immers, hiermee kan ICT-functionaliteit snel worden aangesloten op andere functionaliteiten of gegevens, op basis van de afgesproken uitwisselingsstandaard. Dit geldt zowel binnen als buiten de organisatie in ketenverband.

Om de creativiteit niet in de kiem te smoren is het van belang minimaal de volgende criteria te hanteren voor innovatieve ICT-toepassingen:

  • Een gestructureerde aanpak dient te worden gehanteerd, bijvoorbeeld een vorm van scenarioanalyse voor het ontwikkelen van toekomstscenario’s voor zowel de lange als middellange termijn.
  • Afwijken van de vigerende ICT-standaarden is mogelijk zolang het de prototypingfase betreft, waarbij voornamelijk de gebruikersfunctionaliteit en -interface worden ontwikkeld en getest.
  • Bij ieder innovatief project dient een ‘maak’- of ‘koop’-afweging plaats te vinden, inclusief het inventariseren van soortgelijke initiatieven bij andere organisaties. Hoe innovatief het ook voor uw organisatie mag zijn, grote kans dat elders soortgelijke organisaties al ervaring hebben opgedaan met een vergelijkbaar traject, eventueel zelfs met te hergebruiken software, ontwerpen of minimaal ideeën en ervaringen.
  • Na een succesvolle pilot gelden bij de daadwerkelijke (door)ontwikkeling de reguliere ICT-standaarden. De eventueel benodigde koppelingen met andere applicaties dienen dan ook direct te worden bepaald (bijvoorbeeld met de studentenadministratie).

Beheerste innovatie

Innovatieve projecten resulteren veelal niet in de verwachte voordelen en kunnen uitmonden in moeilijk beheersbare trajecten. Naast de frequent optredende succes- en faalfactoren van ICT-projecten ([KPMG05]), dienen vanuit ICT-auditperspectief de volgende specifieke aspecten ook in pilotreviews te worden betrokken:

Projectdoelstellingen, scope en ‘business benefits’

Het schieten op een bewegend doel is een bekend verschijnsel bij de ontwikkeling van innovatieve toepassingen, de exacte uitkomsten zijn immers bij de projectstart niet altijd nauwkeurig te definiëren. In de praktijk leidt dit in veel gevallen tot te globale vastlegging van doelen, scope en uiteindelijke organisatieverbeteringen, waardoor tussentijdse besluitvorming over aanpassingen, budgetten en vereiste bijsturing alleen op gevoel kan plaatsvinden.

Pilot governance en -communicatie

Dit aspect omvat de verhouding tussen de opdrachtgever en lijnmanagers en de verschillende projectbetrokkenen en -belanghebbenden (inclusief toekomstige gebruikers), met name bij keteninformatisering. Een elektronische projectmanagementomgeving kan ervoor zorgen dat projectdocumentatie en achtergrondinformatie goed benaderbaar zijn en dat opgedane ervaringen snel worden gedeeld. Er kan bij innovatieve projecten niet zorgvuldig genoeg worden gecommuniceerd.

Pilotfasering

Vooral bij een niet geheel concreet einddoel en ontwikkelpad is het essentieel dat niet te grote stappen ineens worden genomen. Het kan blijken dat de organisatie bijvoorbeeld meer behoefte heeft aan goede gegevensuitwisseling met andere systemen en organisaties dan aan het automatiseren van uitzonderingssituaties en het inwilligen van niet-noodzakelijke verfraaiingen. Ook ontbreekt het regelmatig aan goede selectiecriteria voor de – succesbepalende – pilotlocatie(s).

Nieuwe technologie

Alhoewel de relatie tussen innovatieve projecten en nieuwe technologie te snel als onomstotelijk wordt aanvaard, zal veelal nieuwe ICT-technologie worden toegepast. Dit verhoogt de projectrisico’s door extra variabelen die voor onzekerheid in ontwerp, planning en budget zorgen.

Organisatorische inbedding

De nadruk ligt sterk op de innovatieve toepassing sec, waardoor het precieze gebruik in processen en werkomgeving van medewerkers naar de achtergrond verdwijnt. Het projectsucces bestaat voor een belangrijk deel uit deze inbedding, en die zal vanaf het begin een integraal onderdeel van het project moeten uitmaken. Het te ver voor de troepen uitlopen van dergelijke projecten (‘hoe innovatief zijn de gebruikers zelf eigenlijk?’) of een mismatch in doel, vorm, content en distributiewijze geeft het risico dat de toepassing beperkt of niet goed wordt gebruikt. De keerzijde van sterke gebruikersbetrokkenheid met prototyping betreft het scheppen van te hoge verwachtingen en het lastige technische vervolgtraject (zie navolgend punt). Het realiseren van de oplossing en het integreren met het proces blijken een multidisciplinair team te vereisen. Innovaties vergen meestal meer adaptief vermogen van een organisatie dan bijvoorbeeld louter een aanpassing van enkele werkinstructies. Dit pleit voor het goed beleggen van de verantwoordelijkheid voor een goede organisatorische invoering, mede gezien het feit dat de (derde) ontwikkelpartij niet meer aanwezig of betrokken is na de ‘go live’.

Technische integratie

Het laten aansluiten van nieuwe applicaties op de bestaande applicaties en ICT-infrastructuur vormt vaak de achilleshiel van innovatieve toepassingen. Na de prototyping- en/of pilotfase zal een stabiele applicatie moeten worden ontwikkeld die voldoet aan de interne standaarden. In veel gevallen blijkt overigens de ICT-omgeving overgedimensioneerd voor het aantal initiële gebruikers(groepen), maar niet voorzien van uitwijkmogelijkheden.

Acceptatie- en kwaliteitscriteria

Bij dergelijke projecten blijkt vaak dat er geen concrete criteria zijn gespecificeerd voor het meten van de kwaliteit van het eindresultaat of het accepteren van de applicatie in de functionele (gebruikers)test. Deze criteria dienen natuurlijk wel te zijn afgeleid uit de oorspronkelijke doelstellingen en business benefits en enige maanden na ingebruikname te worden gemeten.

Beheer-, beveiliging- en privacyinrichting

Hoe innovatiever of complexer de toepassing, hoe langer het beheer door het project zelf plaatsvindt. Dit biedt deskundige gebruikersondersteuning enerzijds, maar bemoeilijkt de overdracht en projectafronding anderzijds. De staande ICT-beheerorganisatie beschikt meestal niet over de juiste kennis en ervaring voor innovatieve toepassingen. De toepassingen zelf ontberen vaak weer krachtige beheerfuncties om fouten, storingen en integriteitsproblemen te traceren en te herstellen. Daarnaast worden beveiliging en privacybescherming bij innovatieve applicaties te veel gezien als vertragende factor, ook bij gevoelige gegevens, maar vormen zij wel belangrijke faalfactoren bij verdere uitrol.

Een te zware, op Prince II gebaseerde, projectaudit kan eventueel zelfs het einde van een kansrijk project inluiden, maar onze praktijk heeft wel bewezen dat het laten uitvoeren van tussentijdse globale projectscans op bovenstaande punten daarentegen wel een nuttige bijdrage kan leveren aan projectsucces. Daarnaast kan het aanbrengen van een (parttime) Quality Assurance-rol in dergelijke innovatieve projecten wellicht tegenstrijdig ogen, maar wel voor een betere focus op de projectdoelen zorg dragen.

Conclusie

Innovatie komt voor in vele vormen en is niet louter voorbehouden aan een speciale organisatieafdeling. Vanwege het belang van informatie en kennis en de relatief bescheiden automatiseringsgraad is het onderwijs een voorbeeld van een sector waarin innovatieve toepassingen momenteel goed gedijen. Het blijkt echter dat de ICT-functie uiterst beperkt bij innovatieprojecten betrokken is, terwijl ICT hierin wel een essentiële rol speelt.

Het in continuïteit gebruiken van innovatieve applicaties kan alleen effectief of efficiënt geschieden als ze inpasbaar zijn in de ICT-architectuur. Dit hoeft niet direct in de pilotfase, maar wel bij een organisatorische invoering. Wel dienen architectuuraspecten vroegtijdig te worden meegenomen om geen nieuw automatiseringseiland te creëren.

Organisaties hebben een haat-liefdeverhouding met innovaties, derhalve worden de laatste na een periode van ontwikkeling in vrijheid vervolgens ‘doodgeknuppeld’ met stringente eisen. Wij pleiten voor een beheerste innovatie door gedurende het gehele traject de aanpak en (tussen)resultaten kritisch te beschouwen.

Literatuur

[Bart05] J. Bartling en B. Derksen, Innovatie van het onderwijs met ICT, 2005.

[Berg04] M. van den Berg en M. van Steenbergen, Stap voor stap naar professionele enterprise-architectuur, Ten Hagen & Stam, 2004.

[Derk05] B. Derksen en P. Noordam, Innovatie moet en ICT kan het vliegwiel zijn, IT Service Management best practices, nr. 26, 2005.

[Jaco01] D. Jacobs, Van kenniseconomie naar wild kapitalisme en terug, Scriptum, 2001.

[KPMG04] KPMG Information Risk Management, Creating Stakeholder Value in the Information Age, The Case for Information Systems Governance, white paper, 2004.

[KPMG05] KPMG Information Risk Management, Global IT Project Management Survey, white paper, 2005.

[Lank05] M. Lankhorst, Enterprise Architecture at Work. Modelling, Communication and Analysis, Springer, 2005.

[Noor04] P. Noordam, A. van der Vlist en B. Derksen, Trends in IT 2004|2005, Op tijd investeren in de juiste technologie, SDU uitgevers, 2004.

[Onde04] Onderwijsraad, Degelijk onderwijsbestuur, december 2004.

[Shah05] A. Shahim, Information and Communication Technology (ICT) Architecture: A Business Alignment Instrument, 2005.

[SURF05] SURF-werkgroep Architectuur, Informatie-architectuur in het hoger onderwijs, 2005.

www.pandia.nl

www.studielink.nl

www.itti.nl

www.onderwijsnummer.nl

www.zifa.com

Valkuilen bij implementatie van bankpakketten

Banken hebben bij vervanging van bancaire applicaties een keuze tussen het zelf ontwikkelen van een applicatie dan wel het aanschaffen van een standaard-bankpakket. Er zijn diverse softwareleveranciers die verschillende bancaire applicaties aanbieden, welke variëren van specifieke toepassingsapplicaties (bijvoorbeeld voor treasury- of effectenactiviteiten) tot generieke backofficeapplicaties (de zogenoemde ‘core banking’-applicaties). Valt de keuze op een standaard aan te schaffen bankpakket, dan wordt een project ingericht voor de implementatie van het gekozen bankpakket. Op basis van onze ervaring bij de beoordeling van dergelijke projecten zien wij in de dagelijkse praktijk dat zich een aantal valkuilen voordoet. In dit artikel wordt ingegaan op deze valkuilen en wordt getracht om een aantal mitigerende maatregelen aan te reiken.

Inleiding

Implementatie van een banksysteem (een systeem waarin klanten en hun bankproducten worden vastgelegd en dat één of meer bankprocessen ondersteunt, zoals betalen, lenen, sparen, vermogensbeheer, beleggen, etc.) is bijna per definitie een high-risk project. Het succes van banken hangt zeer sterk samen met klantvertrouwen, en dus is er een harde noodzaak om dergelijke projecten plaats te laten vinden zonder businessverstoring en met transparantie voor de klant. Vergelijk het maar met een openhartoperatie. Bovendien is er meestal sprake van een behoorlijk complexe materie. Bijvoorbeeld vanwege de hoeveelheid interfaces naar interne en externe systemen, of vanwege gecompliceerde producten die resulteren in complexe datamodellen en complexe conversies. Daarbij komt ook dat in vergelijking met andere sectoren bancaire processen minder gestandaardiseerd zijn.

KPMG IRM heeft ruime ervaring met deze risicofactoren. Het bankenteam van KPMG IRM Financial Services biedt banken ondersteuning bij implementatietrajecten van bankpakketten, zowel bij het beoordelen van lopende projecten als bij het coördineren van de transitieprocessen. In dit artikel worden de risico’s die zich specifiek bij dit soort projecten voordoen op een rijtje gezet. De systeemomgeving bij banken is sterk aan verandering onderhevig. De ‘drivers’ hiervoor zijn legio, zoals schaalvergroting, wet- en regelgeving, ‘straight through’-processing en vervanging van legacy systemen.

Op basis hiervan worden de voornaamste valkuilen bij implementatietrajecten van bankpakketten beschreven, waarbij ook adviezen voor een ‘best practice’-benadering van de problematiek worden gegeven.

Aandachtsgebieden Project Risk Management

Ten behoeve van het opzetten en inrichten van projecten, maar ook ten behoeve van het beoordelen van projectrisico’s en te treffen projectbeheersingsmaatregelen kan een aantal aandachtsgebieden worden onderkend. Hiervoor hanteren we de structuur van de Project Risk Assessment Methode (PRAM) van KPMG.

PRAM kent de volgende structuur ([KPMG06]):

Strategic environment

Wat zijn de strategische doelstellingen van projecten? Op welke wijze worden de externe factoren beheerst waarop het project zelf geen invloed heeft, die van invloed kunnen zijn op het behalen van deze doelstellingen? Hoe is portfoliomanagement ingericht, als instrument voor senior management om continue alignment tussen bedrijfsdoelstellingen en investeringen in IT te waarborgen?

Business focus

Worden projecten ondersteund door het juiste managementniveau? Is er een goedgekeurde en geldige business case en adequate uitgangsdocumentatie? Een belangrijk aandachtspunt is verder het continu bewaken van de realisatie van de business case.

Project Management

Zijn de managementprocessen voor de sturing en beheersing van projecten ingericht, zoals programmamanagement, teammanagement, planning, monitoring en risk management? Hoe wordt issuemanagement ingezet als middel om issues, risico’s en wijzigingen op gestructureerde wijze, volgens vaste procedures en procuratie, op het juiste project- of programmamanagementniveau te rapporteren?

Solution Management

Hanteert de organisatie een gestructureerde aanpak voor het ontwikkelen, inrichten en implementeren van applicatiesystemen? Wordt onder andere aandacht besteed aan:

  • definiëren nieuwe administratieve organisatie (procesbeschrijvingen en structuur);
  • kwaliteit systeemontwikkeling, gebaseerd op een formele methodiek met aandacht voor functionele specificaties, interfaces, documentatie, conversie en autorisaties;
  • voorbereiden beheerorganisatie, onder andere op het gebied van beheerprocedures, back-up en recovery, beveiliging en continuïteit;
  • betrokkenheid en afhankelijkheid derde partijen.

People Management

Hoe zorgt de organisatie ervoor dat de gebruikersorganisatie nieuwe oplossingen accepteert? Besteedt de organisatie aandacht aan:

  • betrokkenheid gebruikersorganisatie in het project;
  • inrichting van het organisatorisch verandermanagement;
  • opleidingen gebruikers en communicatie.

In de hiernavolgende paragrafen wordt per aandachtsgebied een aantal attentiepunten beschreven die van belang zijn bij de implementaties van een bankpakket.

Strategic environment en Business focus

Er is een groot aantal uiteenlopende redenen waarom een project tot implementatie van een standaard-bankpakket wordt opgestart.

Redenen voor aanpassing

Ter illustratie waarom banken op de aandachtsgebieden Strategic environment en Business focus voortdurend in beweging zijn, is in deze paragraaf een (niet-limitatieve) opsomming gegeven.

Compliance

In de categorie Compliance geven wijzigingen in wet- en regelgeving aanleiding tot ingrijpende aanpassing of vervanging van bestaande applicaties. In het algemeen worden door toenemende rapportage-eisen (bijvoorbeeld DNB-reporting) bestaande inflexibele legacy systemen vervangen door ‘modernere’ pakketten waarbij dataontsluiting ten behoeve van bijvoorbeeld financial reporting eenvoudiger te realiseren is. IFRS is een goed voorbeeld uit het nabije verleden, echter er zijn ook meer recente ontwikkelingen. Hieronder volgen enkele voorbeelden:

  • Basel II initieert omvangrijke aanpassingen aan de wijze waarop informatie uit bankproductadministraties wordt verzameld ten behoeve van credit-, market- en operational risk-scoringmodellen en -rapportage.
  • CDD (Customer Due Diligence)-wetgeving initieert aanpassingen ten behoeve van het verzamelen van informatie uit zowel bankproductadministraties, financiële administraties als transactieprocessingsystemen in het kader van Know-Your-Transaction en Know-Your-Customer monitoring. CDD heeft tot doel het monitoren van alle klanten van de banken, en systemen te ontwikkelen waardoor informatie over de identiteit kan worden uitgewisseld en het rekeningverloop kan worden gemonitord. Dit vraagt investeringen in en aanpassing van bestaande systemen.
  • De ‘Markets in Financial Instruments Directive’ (MiFID; richtlijn 2004/39/EG) stelt nieuwe ingrijpende eisen aan beleggingsinstellingen en banken ten aanzien van onder meer vergunningen en de informatievoorziening aan de klant. Specifieke bepalingen zijn opgenomen betreffende de interne controle bij beleggingsondernemingen, de bedrijfscontinuïteit, de uitbesteding van operationele functies, de segregatie van cliëntentegoeden, de interne gedragscodes en het bijhouden van gegevens.
Schaalvergroting

Enkele redenen in de categorie Schaalvergroting zijn:

  • Als gevolg van fusies tussen bancaire instellingen worden bestaande applicaties vervangen door standaard-bankpakketten.
  • Al sinds jaren is er de trend om lokaal in gebruik zijnde applicaties en backofficesystemen te consolideren in shared service centers. Het shared service center levert (met standaardpakket op een schaalbare infrastructuur) diensten aan operationele eenheden.
Technologie

Als redenen in de categorie Technologie kunnen worden genoemd:

  • Door de introductie van 24×7 ‘Direct Banking’ en het toepassen van op internettechnologie gebaseerde applicaties worden andere eisen gesteld aan de beschikbaarheid van gegevens, robuustheid van systemen en bijvoorbeeld toeleverende processen zoals het proces van aanleveren van koersinformatie.
  • Kennis van bestaande legacy systemen neemt af waardoor organisaties risico’s lopen ten aanzien van de toekomstige onderhoudbaarheid en flexibiliteit van de systemen.
Kostenbesparing

In de categorie Kostenbesparing vallen als redenen te onderkennen:

  • Zelfbouw of weinig in gebruik zijnde pakketten, waarvan kennis en onderhoud duur is, worden vervangen door meer gangbare pakketten waarvan gebruik en kennis in de markt in ruimere mate beschikbaar is.
  • Een standaard-bankpakket met geïntegreerde functionaliteit (ondersteunen van meerdere bancaire processen) kan meerdere applicaties vervangen waardoor kostenbesparing in toekomstig beheer kan worden gerealiseerd.
  • Trajecten tot uitbesteding van bankprocessen en systemen worden opgestart, waarbij ondersteuning van deze processen veelal gefaciliteerd wordt door de inzet van standaard-bankpakketten.
Optimalisatie van bedrijfsprocessen en serviceverlening

Voorbeelden van redenen in de categorie Optimalisatie van bedrijfsprocessen en serviceverlening zijn:

  • Druk op de ‘time-to-market’ leidt tot vervanging van legacy omgevingen door flexibeler architecturen en bankapplicaties. Banken zijn op zoek naar verbeterde ‘agility’ (bijvoorbeeld Service Oriented Architecture en processen om veranderingen sneller door te kunnen voeren) in hun bankomgeving, bijvoorbeeld ten behoeve van het invoeren van nieuwe producten zoals complexe derivaatproducten.
  • Verticale integratie: druk op servicekwaliteit leidt tot vervanging van losstaande front- en backofficeoplossingen tot geïntegreerde oplossingen ten behoeve van ‘straight through’-processing.
  • Horizontale integratie: ten behoeve van optimale en consistente dienstverlening investeren banken in Customer Relation Management-services die hoge eisen stellen aan dataontsluiting uit de centrale bankapplicaties. Legacy systemen die onvoldoende flexibiliteit bieden worden hierbij vervangen door systemen die meer aansluiten op bijvoorbeeld J2EE- of .Net-technologie.
  • De wens om eindgebruikers meer in control te brengen (en minder afhankelijk te laten zijn van IT) bij het beheer van bijvoorbeeld productadministraties (’empowerment of the business’) leidt tot vervanging van systemen.

Aandachtspunten

Binnen de aandachtsgebieden Strategic environment en Business focus zijn bij de implementatie van bankpakketten enkele specifieke attentiepunten van belang:

Business case management

Op basis van de gestelde strategische doelstellingen van een bank is het van belang een business case uit te werken, waarin de te behalen voordelen (baten) met de implementatie van een nieuw bankpakket worden afgezet tegen de benodigde investeringen (kosten). De omgeving van bancaire instellingen is behoorlijk dynamisch met als gevolg dat ook de business case geen statisch gegeven zal zijn. In de praktijk blijkt dat gedurende het project of programma de business case niet of onvoldoende onderhouden wordt ([KPMG05]). Bij veranderende omstandigheden, zoals een ingrijpende conjunctuurverandering of voortschrijdend inzicht als gevolg van nieuwe technologie, wordt weinig expliciet teruggegrepen naar de business case om een toetsing uit te voeren op de validiteit. De situatie kan zich voordoen dat er goede mogelijkheden zijn om het implementatieproject bij te sturen teneinde de business case te optimaliseren.

Het projectmanagement dient dan ook relevante wijzigingen te vertalen in gevolgen voor de business case. Deze vorm van change management kan zowel te maken hebben met de benodigde investering als met de beoogde doelstellingen (zie ‘Benefits management’).

Hierbij is het van belang een expliciete functiescheiding te creëren tussen de eigenaar van het banksysteem en de besluitvoerder over te plegen investeringen. Bij een dergelijke scheiding (tussen portfoliomanagement en programmamanagement) is het mogelijk op objectieve gronden een besluit te nemen over de haalbaarheid en wenselijkheid van projecten waarvan de uitgangspunten voor de business case zijn gewijzigd.

Benefits management

Het (achteraf en gedurende het programma of project) vaststellen van de realisatie van de beoogde doelstellingen is vaak niet goed verankerd in organisaties. Dit zogenoemde benefits management is dan niet expliciet verankerd bij een change of lijnmanager, waardoor een implementatietraject zich beperkt tot het geaccepteerd en operationeel krijgen van het nieuwe systeem ([KPMG05]). Dit resulteert in aanzienlijke risico’s. Allereerst ontbreekt hierdoor cruciale sturingsinformatie gedurende het project ten aanzien van de actualiteit van de business case, met name of deze als gevolg van wijzigingen binnen het project bijgesteld moet worden. Ten tweede loopt men het risico dat het implementatieproject en de geplande ‘benefits’ niet meer op elkaar afgestemd zijn. Dit heeft weer risico’s tot gevolg inzake de tijdige realisatie van de ‘benefits’. Deze ‘benefits’ kunnen zelfs geheel uit beeld raken, waardoor er informatie ontbreekt of de (IT-)investeringen daadwerkelijk de beoogde resultaten hebben opgeleverd voor de organisatie ([Koet05]).

De verantwoordelijkheid voor de te realiseren ‘benefits’, zoals verbetering van ‘straight through’-processing en van de time-to-market, en reductie van operationele kosten, dient bij specifiek daartoe aangewezen change managers binnen het project te worden belegd. Hoe eerder deze rollen worden geïmplementeerd, hoe kleiner de risico’s dat ‘benefits’ niet of niet optimaal worden gerealiseerd.

Project Management

Voor implementatietrajecten van standaard-bankpakketten zijn er enkele specifieke risico’s die kenmerkend zijn voor het aandachtsgebied Project Management.

Business involvement

In het algemeen worden bankprocessen geformeerd rond een front-, mid- en backoffice, zonder dat het eigenaarschap voor de hele procesketen duidelijk is belegd. Voor pakketimplementaties heeft dit tot gevolg dat de adressering van de ‘business’-vertegenwoordiging complex of incompleet is. Symptomen van onvoldoende betrokkenheid vanuit de business zijn dat te weinig medewerkers vanuit de business zijn vrijgemaakt voor het project of dat stuurgroepvergaderingen een puur formeel karakter hebben en materieel weinig bijdragen aan de projectbeheersing. Al eerder hebben we aangegeven dat dit nadelig is voor de afstemming tussen het projectresultaat en de te behalen ‘benefits’. Bijkomend effect is dat de organisatie niet volledig geïnformeerd is en geruchten over het project een eigen leven gaan leiden, waardoor een scheef beeld van het IT-project ontstaat dat van invloed kan zijn op de acceptatie van het nieuwe systeem. Een voorbeeld van een ‘self-fulfilling prophecy’.

Gezocht moet worden naar de optimale vertegenwoordiging in de stuurgroep vanuit de proceseigenaren om draagvlak te creëren voor en richting te geven aan het project.

Stakeholdermanagement

Implementatie van een bankpakket raakt bovengemiddeld veel partijen, waaronder interne belanghebbenden, de Interne Accountantsdienst (IAD) en risk-management- en controlafdelingen, alsmede externe toezichthouders zoals DNB en AFM. Daarnaast is doorgaans sprake van een aantal externe partijen, zoals systeemleveranciers en serviceverleners met betrekking tot betalingsverkeer (zoals Interpay en SWIFT) en beleggingsverkeer (beurs, clearing, brokers, custody). Ten slotte is er ook nog de klant, vaak in diverse gedaanten. Communicatie is bij een bankpakketimplementatie complex en onderschatting hiervan leidt tot projectvertraging, projectfalen en/of afbreukrisico’s.

Bij de start van een bankpakketimplementatie moet men alle partijen die belang hebben bij het project identificeren om te komen tot een intern en extern communicatieplan. Bij grote projecten is het nodig een communicatierol (die moet worden beschouwd als een specifieke deskundigheid) expliciet bij het projectbureau neer te leggen.

Kennismanagement

De te automatiseren bancaire processen en producten worden gekenmerkt door hun complexiteit en diversiteit. De processen in deze sector zijn immers nauwelijks gestandaardiseerd. Het analyseren van deze processen en producten bij implementatie van een nieuw banking backoffice kost vaak veel tijd en is in veel gevallen afhankelijk van kennis bij een beperkt aantal sleutelfiguren.

Deze kennisdragers dient zoveel mogelijk ruimte binnen het project geboden te worden door ze vrij te spelen van hun operationele rollen tot een architect binnen het project.

Projectmanagement

Regelmatig wordt de projectmanager niet zorgvuldig gekozen. Uit capaciteitsgebrek of vrees voor de complexiteit maken banken veelvuldig gebruik van de inhuur van externen met als risico dat bij afronding van het project niet voldoende kennis is opgebouwd in de eigen organisatie. Als er echter gekozen wordt voor een backofficemanager met behoud van lijntaken staat de beschikbare tijd voor het project onder druk. Indien wordt gekozen voor de persoon met de meeste kennis moet men zich afvragen of diens projectmanagementvaardigheden adequaat zijn voor het uit te voeren project. Intern beschikbare projectmanagementvaardigheden zijn niet zelden van onvoldoende niveau.

Wij adviseren de projectmanager zorgvuldig te kiezen en daarbij primair uit te gaan van procesmanagementcapaciteiten. Het is bij het inrichten van de projectorganisatie van belang een onderscheid te maken tussen lijnmanagement (ownership, change management), architectuurmanagement (proces- en IT-kennis) en projectmanagement (projectbeheersing, communicatie). De keuzen voor samenstelling van de projectorganisatie dienen duidelijk gecommuniceerd te worden.

Leveranciersselectie

De leveranciers van de standaard-bankpakketten zijn veelal internationaal georiënteerd. De veelzijdigheid van het aangeboden systeem vertaalt zich in de spreiding van kennis binnen de leveranciersorganisatie. In de regel zijn met name de businessanalisten zeer gewild bij gelijktijdig lopende implementaties. In de praktijk betekent dit dat lokaal niet altijd de gevraagde kennis en ervaring door leveranciers ter beschikking kan worden gesteld aan afnemers.

De keuze van de leverancier is net zo belangrijk als de keuze van het banksysteem. Het is van belang dat banken zeker stellen dat zij van de leverancier voldoende gekwalificeerde medewerkers krijgen ter ondersteuning van de implementatie. Stel vast hoe het bedrijf omgaat met kennismanagement en stel een lijst met kerncompetenties en namen op en hun betrokkenheid bij lopende implementatieprojecten. Hierbij is het ook van belang om vooraf vast te stellen of de leverancier beschikt over een aanpak voor de pakketimplementatie. Ervaring leert dat dit in de praktijk veelal ontbreekt dan wel niet wordt ingevuld.

Beveiliging, continuïteit en interne controle

De tijdige aandacht voor beveiliging, continuïteit en interne controle bij bankpakketimplementaties is vaak onderbelicht dan wel het belang hiervan wordt te laat in het project onderkend. Hierdoor dienen op een later moment tekortkomingen in de beveiliging, continuïteit en interne controle gerepareerd te worden, hetgeen onnodig tot additionele kosten leidt.

Bij het initiëren van het project dienen de vereisten ten aanzien van beveiliging, continuïteit en interne controle, alsmede het houden van aandacht hiervoor gedurende en na afloop van de implementatie van het bankpakketsysteem, te worden vastgelegd. Dit leidt al vroeg tot duidelijkheid over te nemen maatregelen ten aanzien van bijvoorbeeld back-up- en disaster recovery-faciliteiten en investeringen in redundante configuratie van databases en servers. Tevens kan dit leiden tot een goede spreiding van systeem- en functionele kennis van het bankpakket binnen de organisatie. Inzake beveiliging is de Code voor Informatiebeveiliging, recent opnieuw uitgegeven door ISO, een goede leidraad.

Solution Management

Ten aanzien van het aandachtsgebied Solution Management is bij implementatietrajecten van standaard-bankpakketten een aantal specifieke attentiepunten van belang. Bij Solution Management gaat het om de realisatie van de gestelde projectdoelstellingen en -activiteiten.

Conversiestrategie

Tenzij er sprake is van een ‘greenfield-operatie’ (een situatie waarbij het niet gaat om een overgang vanuit een operationeel bronsysteem naar het nieuwe systeem) houdt implementatie van een bankpakket in dat er een dataconversie plaatsvindt. De complexiteit van dataconversietrajecten wordt veelal onderschat. Tevens wordt bij de projectdefinitie geen analyse gemaakt van de benodigde resources en doorlooptijd voor conversie. Het resultaat kan zijn dat de implementatie een onverwacht lange conversievoorbereiding en testfase nodig heeft, wat geen reclame is voor het project binnen de organisatie en veelal leidt tot uitloop in de planning.

Bij de leveranciersselectie dienen de eisen ten aanzien van de doorlooptijd voor systeemimplementatie te worden geformuleerd en vertaald te worden naar de te selecteren oplossing. Bij een relatief nieuw systeem dat qua architectuur, structuur en datamodel sterk afwijkt van het bestaande banksysteem, zal sneller gekozen worden voor een incrementele conversie met een periode van schaduwdraaien. Indien de keuze valt op een leverancier met een ‘proven track record’ voor conversies vanuit het bronsysteem, kan gekozen worden voor een kortere conversieperiode met behulp van geautomatiseerde export- en importtools. Het draait hierbij om de vraag in hoeverre er kennis aanwezig is van het datamodel en de functionele inrichting van bron- en doelsysteem om een volledige, semantisch correcte data mapping te maken.

‘Empowerment of the business’

Vanuit eisen ten aanzien van ‘time-to-market’, ‘IT agility’ en ‘IT cost control’ zijn flexibele bankpakketten populair. De idee hierbij is dat de eindgebruiker zelf in verregaande mate in staat moet zijn nieuwe functionaliteit toe te voegen, zoals rapportages, ‘business rules’, en nieuwe producten zoals kredietconstructies en beleggingsinstrumenten. Valkuil hierbij is dat de complexiteit van dergelijke pakketten wordt onderschat. Het risico is dat de doorlooptijd van implementaties tegenvalt en ook na implementatie veel tijd nodig is om tot volledige benutting van het banksysteem te komen.

Bij een strategie tot implementatie van een bankpakket met een enorm datamodel en end user tools om dit datamodel nader in te richten, dient rekening te worden gehouden met investeringen in prototyping en training van eindgebruikers. Ook moet men zich afvragen of de eindgebruiker (bijvoorbeeld een backoffice voor derivatentransactieverwerking) over de capaciteiten beschikt om het nieuwe systeem in beheer te nemen. Aanvullend moet worden onderkend dat bij een dergelijk systeem de conversie complex zal zijn en veel inspanning zal kosten.

Proces- en data-analyse

De impact van een standaard-bankpakketimplementatie wordt onderschat voor wat betreft de benodigde voorbereiding. Er wordt te weinig aandacht besteed aan de data- en procesanalyse (‘as-is’-situatie versus ‘to be’-situatie). Dit heeft als risico dat vanwege de grote flexibiliteit van de pakketten, de parametersetting (bouw) van het pakket bemoeilijkt wordt c.q. vertraging oploopt, internecontrolestructuren niet worden ingebouwd, het pakket niet optimaal benut wordt ter ondersteuning van de processen en gewenste functionaliteit ‘vergeten’ wordt c.q. niet gerealiseerd kan worden (‘point of no return’).

Ook voor het implementeren van een bankpakket is het van belang om na te denken over een data- en procesontwerp. Er dienen keuzen te worden gemaakt over het al dan niet voeren van bepaalde producten, maar ook het maken van keuzen ten aanzien van de wijze van procesinrichting (interne controlestructuren) is van belang.

Architectuurrol

Al eerder is het belang aangegeven van het mobiliseren van kennis inzake bankprocessen en banksysteemarchitectuur. Gezien de veelheid en complexiteit van processen en interfaces is kennis vaak gefragmenteerd verspreid binnen de organisatie. De inhuur van externe capaciteit vergroot het risico dat kennis intern niet voldoende gestructureerd wordt opgebouwd.

Bij het opzetten van de projectorganisatie dienen architectuurrollen expliciet te worden benoemd. Deze rollen creëren het overzicht over complexe oplossingen en bewaken de consistentie van ontwerpvoorstellen bij bankpakketimplementatie. Afhankelijk van de scope van de bankpakketimplementatie kan het goed zijn deze rol op te splitsen. Doorgaans is het wel nodig aparte rollen te definiëren voor applicatiearchitectuur (inclusief datamodellering en security), infrastructuur (beschikbaarheid en continuïteit) en business (processen).

People Management

Bij People Management gaat het om factoren zoals de opleiding van de gebruikersorganisatie in het nieuwe pakket en de betrokkenheid van de gebruikersorganisatie. In dat kader kent bankpakketimplementatie geen specifieke issues vergeleken met andere organisaties.

In de praktijk is geconstateerd dat er sprake is van een spanningsveld tussen de door medewerkers uit te voeren lijnactiviteiten en de projectactiviteiten. Hierdoor ontstaat het risico dat de op te leveren ‘projectdeliverables’ kwalitatief niet aan de eisen voldoen. Aanvullend bestaat het risico dat opleveringen niet plaatsvinden overeenkomstig de opgestelde planning.

Wij adviseren om voldoende resources beschikbaar te stellen ten behoeve van deze projecten en deze resources bij voorkeur voor een vooraf vastgesteld aantal uren toe te wijzen aan het project. De uitnutting van de gebudgetteerde projecturen en uit te voeren activiteiten dient actief bewaakt te worden door de projectmanager.

Bij het invoeren van een nieuw bankpakket dat veelal leidt tot organisatorische veranderingen of zelfs banenverlies is het van belang om eventuele weerstand vanuit de gebruikersorganisatie te managen. Een goede communicatie vanuit het project maar ook vanuit de lijnorganisatie is hierbij essentieel. Tevens is het belangrijk dat gebruikers tijdig training ontvangen in het nieuwe bankpakket om de acceptatie hiervan te vergroten.

Conclusie

De implementatie van een standaard-bankpakket gaat gepaard met risico’s die kunnen leiden tot vertragingen, het niet bereiken van de oorspronkelijke doelstellingen en een toename van de gestelde kosten. Helaas is in de praktijk geconstateerd dat veel van de in dit artikel genoemde risico’s zich hebben voorgedaan bij implementatietrajecten bij bancaire instellingen. Juist vanwege de complexiteit van een bancaire omgeving (diversiteit in bankproducten en bankprocessen) in combinatie met de ‘flexibiliteit’ van standaard-bankpakketten vraagt dit soort projecten om een gedegen voorbereiding van zowel de projectmatige aspecten (zoals inrichting van de projectorganisatie) als de materiële aspecten (zoals het uitwerken van een data- en procesanalyse). Naast een goede en gedegen voorbereiding dienen ook voorwaarden te worden gesteld gedurende de projectuitvoering (heldere eisen ten aanzien van de inrichting van het pakket, aandacht voor de beveiliging, voor het beheer en voor de projectaansturing en -monitoring). Een gebalanceerde beheersing van de diverse risicofactoren zal leiden tot een succesvolle afronding van deze bovengemiddeld risicovolle en kostbare projecten.

Belangrijke beheersingsfactoren die in dit artikel aan de orde zijn geweest, zijn de betrokkenheid van de eindgebruiker, de keuze van de projectmanager, de eisen aan het nieuwe banksysteem, de complexiteit van de oplossing, de borging van kennis en de wijze van conversie. Het lijken ‘open deuren’ maar de praktijk toont anders aan. De in dit artikel opgesomde risico’s en aanbevelingen kunnen door u als een ‘lessons learned’-overzicht worden gehanteerd om na te gaan of er risico’s zijn die actueel zijn, dan wel kan dit overzicht worden gebruikt als risicoanalyse bij het opstarten en monitoren van een project tot implementatie van een bankpakket.

Een projectinitiatie waarbij de keuzen expliciet worden gemaakt, is een goede basis voor een beheerste implementatie. Hiervoor dient de bank voldoende kennis en ervaring te mobiliseren. Het moge duidelijk zijn dat, gezien de belangen, kosten en risico’s, deze kennis en ervaring stevig verankerd dienen te zijn en dat binnen de projectorganisatie bijzondere aandacht nodig is voor de beschreven risico’s.

Literatuur

[Koet05] Ir. H.H. Koets, mw. ir. K. Manschot RE en drs. H.B. Moonen MBA, Grip op effectief realiseren van veranderingen, Compact 2005/4.

[KPMG05] KPMG, International Programme Management survey, 2005.

[KPMG06] KPMG, Project Risk Assessment Methodiek, 2006.

IT in de zorg

Marktwerking, kritische patiënten, vergrijzing, wet-/regelgeving en toenemende politieke druk zijn voorbeelden die zorginstellingen dwingen om na te denken over hun huidige positie en welke rol zij willen spelen nu en in de nabije toekomst. Fusies, vergaande samenwerking in de zorgketen, reorganisaties zijn typische reacties van zorginstellingen om tegemoet te komen aan eerdergenoemde ontwikkelingen. De toepassing van IT om in te spelen op deze ontwikkelingen blijft echter sterk achter bij wat gebruikelijk is in het bedrijfsleven. De auteurs van dit artikel constateren op basis van hun ervaringen in de dagelijkse praktijk dat deze trend de komende jaren doorbroken gaat en moet worden. Steeds meer bestuurders zien in toenemende mate in dat zonder een adequate IT-organisatie en IT-infrastructuur het onmogelijk is om te kunnen inspelen op de genoemde ontwikkelingen en om uiteindelijk te overleven.

Ziekenhuizen zijn een belangrijke spil in de zorgketen. Gesteld kan worden dat een ziekenhuis niet zonder IT kan. Vastgesteld kan worden dat de informatievoorziening zich in veel ziekenhuizen beperkt tot (financieel-)administratieve toepassingen.

Dit artikel gaat in op de ontwikkelingen waar ziekenhuizen mee worden geconfronteerd en voor welke uitdagingen een ziekenhuis staat op weg naar een beheerste inzet en toepassing van IT. Met andere woorden: De diagnose is gesteld. Wat is de behandelcombinatie?

Klik op het pdf-symbool om het volledige artikel te bekijken.

IT-auditing: krimp of groei?

Informatietechnologie is een integraal onderdeel van ons leven geworden. We gebruiken het dagelijks, meestal zonder erbij stil te staan. Van de computersystemen van een bank tot het motormanagementsysteem in een auto, van mobiele telefoon tot de laatste fantasytrilogie in de bioscoop, van waterleiding tot breedbandaansluiting, van kinderbijslag tot pensioen: informatietechnologie is letterlijk overal. Grote en kleine organisaties kunnen niet meer zonder. Het openbare leven is ervan afhankelijk. Maar wat is de economische en maatschappelijke impact van informatietechnologie? Wat staat ons te wachten? En welke rol speelt de IT-auditor hierin?

Klik op het pdf-symbool om het volledige artikel te bekijken.

Nieuwe spelers in de informatiemaatschappij – speelt IT-auditor mee?

Kiezen is steeds complexer geworden en vergt steeds meer (achtergrond)informatie en begeleiding. Deze begeleiding wordt geboden door intermediairs, zoals de verzekeringsagent, de hypotheekadviseur en de reisagent. Zij zorgen dat het aanbod behapbaar wordt en dat u uw juiste keuze kunt maken. In toenemende mate worden deze intermediairs vervangen door systemen. De auditor kan zowel intermediair zijn als gebruiker van intermediaire systemen.

Inleiding

De kreten van wanhoop over informatieoverload en informatiestress zijn niet alleen een geluid van onze tijd. Na de introductie van de boekdrukkunst werd al geklaagd over de ontstane informatiedruk. Zo beschreef Constantijn Huygens in 1644 de ellende van de informatieoverload als volgt:

OP DE BOECK-CAMER VAN EENEN ONGELEERDEN

‘t is hier voll in alle hoecken:

‘ksie all boecken waer ick sie,

maer niet over twee of drie

goede en uijtgelesen boecken.

Huygens dicht dat het vergaren en bezitten van informatie niet gelijk staat aan het bezitten van intellectueel vermogen. Een waarheid die ook met de introductie van internet en zoeksystemen stand heeft gehouden. Informatie is steeds eenvoudiger te vergaren, maar is wat wij vergaren wel zo relevant? De ongebreidelde beschikbaarheid van informatie heeft in ieder geval een enorme impact op ons handelen. Mensen kunnen adequater functioneren als zij beschikken over de juiste informatie ([Tenn94]). De behoefte aan relevante informatie is tot ongekende hoogten gestegen. We willen steeds meer weten en op basis van vergaarde informatie zelf komen tot een oordeel of besluit omdat er steeds meer te kiezen valt.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau spreekt met het oog op deze ontwikkeling in een recent onderzoek over ‘de meerkeuzemaatschappij’ ([Bree03]). De burger heeft steeds meer keuzemogelijkheden gekregen. Een keuzevrijheid die gepaard gaat met behoefte aan informatie om de juiste keuze te kunnen maken. Mocht u een hypotheek willen afsluiten, dan kunt u uit vele hypotheekvormen en aanbieders kiezen, ieder met zijn specifieke voorwaarden. Zoekt u een huis, vakantie of restaurant? Er zijn steeds meer keuzemogelijkheden. De cabaretier Theo Maassen grapte al dat in zijn jeugd alles eenvoudiger was, toen had je gewone of paprika chips en nu zijn er light chips, kaas-ham chips, paprika light chips, enz., enz.

Deze keuzemogelijkheden gaan gepaard met een bijna onverzadigbare informatiebehoefte. Kiezen is steeds complexer geworden en vergt steeds meer (achtergrond)informatie en begeleiding. Dergelijke ontwikkelingen hebben in onze Nederlandse diensteneconomie gezorgd voor een enorme toename van intermediairs, zoals de verzekeringsagent, de hypotheekadviseur en de reisagent. Zij zorgen dat het aanbod behapbaar wordt en dat u uw juiste keuze kan maken. Zij informeren u en u neemt op basis van hun informatie een koopbesluit. Ook de uitgever kan gezien worden als iemand die in deze intermediaire wereld garen spint. De uitgever selecteert geen vakanties, hypotheken of verzekeringen, maar informatie. Op basis van zijn selectie voorziet hij zijn klanten in hun informatiebehoefte, zodat de klant betere beslissingen kan nemen.

Dergelijke intermediairs hebben een businessmodel rondom bemiddeling opgezet. Taken worden door personen[In vele gevallen gediplomeerde personen.] uitgevoerd waarbij zij (zwaar) worden ondersteund door informatiesystemen. De intermediairs ontlenen hun positie aan het feit dat ze op een specifieke manier informatie kunnen vergaren, selecteren, bewerken en verrijken voor een (specifieke) doelgroep. Informatie die in principe voor iedereen toegankelijk is, eventueel tegen betaling. Iedereen kan alle banken afgaan om de juiste of goedkoopste hypotheek op te vragen. Maar intermediairs hebben hier hun beroep van gemaakt en vergaren dagelijks relevante informatie en maken deze behapbaar voor hun klanten.

Het in figuur 1 weergegeven model gaat in deze situatie op.

C-2005-1-Huibers-01

Figuur 1. De klassieke intermediair.

Nieuwe technologieën zorgen ervoor dat tegenwoordig informatie automatisch kan worden vergaard, geselecteerd, en zekere mate kan worden verrijkt. Deze systemen worden ook wel information-retrievalsystemen genoemd. Denk hierbij aan de populaire zoekmachines zoals Google, Ilse en Yahoo!

Deze nieuwe manier van informatie vergaren heeft een enorme impact op de traditionele intermediairs. Immers, reisinformatie is via internet eenvoudig te vergaren en de toegevoegde waarde van een reisagent als informatie-intermediair is marginaal. Zo ook voor de makelaar, gelet op het succes van www.funda.nl. Ook is regelmatig geopperd dat de uitgeverij haar unieke positie in de informatiemaatschappij aan het verliezen is omdat relevante informatie nu op betrekkelijk eenvoudige wijze gratis te vergaren is.

In dit artikel gaan we in op deze veranderingen. Eerst analyseren we de onafwendbare opkomst van nieuwe (geautomatiseerde) informatie-intermediairs. Vervolgens bespreken we de impact op de bestaande informatie-intensieve waardeketens. Deze verandering dwingt ook tot een veranderende kijk op het bestaande inkomstenmodel. Daarna gaan we in op de mogelijk nieuwe spelers in de informatiemaatschappij. En tot slot kijken we naar de IT-auditor, enerzijds als onderdeel van of in de rol van gebruiker van de informatie-intensieve ketens, anderzijds als beoordelaar van de betrokken systemen.

C-2005-1-Huibers-02

Figuur 2. De geautomatiseerde intermediair.

De onafwendbare opkomst van nieuwe informatie-intermediairs

Informatietechnologie en met name het internet heeft ervoor gezorgd dat we kunnen beschikken over een enorme hoeveelheid aan gegevens en informatie. Een aanwas van beschikbare informatie die niet te stuiten is. Er wordt gezegd dat op een gemiddelde weekdag de New York Times meer informatie bevat dan een tijdgenoot van Shakespeare in zijn hele leven zou hebben vergaard ([Seel00]). Via het internet kan men niet één maar duizenden digitale nieuwsbladen vergaren.

Een ander voorbeeld is de enorme omvang die het huidige e-mailverkeer heeft. In ‘How much information?’ ([www.sims]) worden enkele grootheden opgesomd.

  • About 31 billion emails are sent daily, on the Internet and elsewhere, a figure which is expected to double by 2006 (source: International Data Corporation (IDC)). The average email is about 59 kilobytes in size, thus the annual flow of emails worldwide is 667,585 terabytes.
  • Email ranks second behind the telephone as the largest information flow. Email users include 35% of the total U.S. population (source: eMarketer), and accounts for over 35% of time spent on the Internet (source: Forrester Research).
  • Sixty percent of workers with email access receive 10 or fewer messages on an average day, 23% receive more than 20, and 6% more than 50. 73% of workers spend an hour or less per day on their email.
  • Only two thirds of email traffic is personal, and spam (defined as unsolicited email) is about one-third of today’s email traffic, which is projected to increase to 50% four years from now (source: IDC). Therefore we estimate the upper bound of original content in emails as 440,606 terabytes (uncompressed), lower bound as 333,792 terabytes.

De onderzoekers verwachten dat in drie jaar tijd het aantal e-mails is verdubbeld. Dergelijke aantallen maken een handmatige verwerking van alle e-mails in de nabije toekomst niet meer mogelijk. Zeker als men in acht neemt dat eenderde van alle e-mails spam is.

Om de enorme aanwas van digitale informatie beheersbaar te houden is er behoefte aan geautomatiseerde systemen die het begrip relevantie juist benaderen. Deze problematiek wordt ook wel het ‘information-retrievalvraagstuk’ genoemd en wordt als volgt gekarakteriseerd:

‘Op welke wijze kan men relevante informatie onderscheiden van niet-relevante informatie?’

In het onderzoeksgebied information retrieval richt men zich op de ontwikkeling van dergelijke systemen. Het gezegde ‘zoeken naar een speld in een hooiberg’ lijkt hier van pas, echter het probleem is nog groter. Om de metafoor verder te hanteren zoeken we geen speld in een hooiberg. Immers, deze zou te vinden zijn door een heel sterke magneet, of door de hooiberg af te branden en dan de as te filteren. Information retrieval moet ervoor zorgen dat een ‘donkerbruin grassprietje’ gevonden wordt in de hooiberg. Het verschil tussen het relevante grassprietje en het niet-relevante grassprietje is lastig te bepalen en zou kunnen leiden tot enige discussie (wat vind jij donkerbruin?).

Het onderzoeksvraagstuk aangaande information retrieval is reeds zeer oud maar heeft dus de afgelopen tien jaar sterk aan betekenis gewonnen door de toename van de hoeveelheid beschikbare digitale informatie. Door deze toename is het steeds moeilijker geworden om de gezochte relevante informatie ook werkelijk te vinden (de hooibergen worden steeds groter). Zo wordt het risico van onderbenutting van informatie steeds groter, terwijl in een kennisintensieve samenleving het behalen van concurrentievoordelen en het slagen van projecten steeds sterker afhangen van de mate waarin betrokkenen informatie weten te benutten. De technieken moeten steeds geavanceerder worden en niet alleen teksten maar ook beelden, films en muziek kunnen ontsluiten.

De laatste decennia zijn vele praktisch toepasbare information-retrievalsystemen (IR-systemen) ontwikkeld. Dergelijke systemen worden ingezet als informatiefilter, denk hierbij aan de populaire spamfilters, maar ook als zoekmachine, zoals de eerdergenoemde Google, Ilse en Yahoo!. Deze systemen worden steeds geavanceerder en voldoen in steeds hogere mate aan de verwachtingen van de gebruiker.

We kunnen stellen dat de informatiemaatschappij en de commercie information retrieval hebben omarmd. Zo ontsluit Google ruim drie miljard webpagina’s en maakt bijna de complete internetpopulatie gebruik van zoeksystemen. Bovendien komt zeventig procent van alle e-commercetransacties op internet voort uit een zoekopdracht. Een (potentiële) klant vindt uw organisatie op internet hoogstwaarschijnlijk niet via www.uwbedrijfsnaam.nl, maar door het gebruiken van een zoekmachine.

Veranderende informatieketens

IR-systemen veranderen hierdoor in ras tempo onze informatiemaatschappij en met name de posities van de traditionele intermediairs, er ontstaan compleet nieuwe informatiepatronen. Laten we een typisch en een atypisch voorbeeld nemen.

De uitgeverij

De grote internationale uitgeverijen bepaalden al jaren, ja zelfs eeuwenlang het informatielandschap. Zij waren de informatie-intermediairs en zij verhandelden informatie zoals anderen huizen, auto’s of aandelen verhandelen. Zij waren de stabiele en betrouwbare intermediairs. Hun traditionele waardeketen bestaat in hoofdlijnen uit de in figuur 3 weergegeven stappen (zie o.a. [Kist96] en [Roos02]).

C-2005-1-Huibers-03

Figuur 3. De traditionele waardeketen.

Een auteur schrijft al dan niet op verzoek van een uitgever een document. De kwaliteit van het document wordt beoordeeld. Het document wordt gedrukt en verspreid. Een bibliotheek of een koper slaat (eventueel) het document op, waarna het document gelezen kan worden. Het verschil tussen een kranten-, tijdschriften- en boekenuitgeverij is qua waardeketen niet intrinsiek verschillend, dat wil zeggen de stappen zijn hetzelfde, alleen de timing en de inrichting per stap kunnen zeer uiteenlopend zijn.

De positie van de uitgever in deze waardeketen is op zich markant. De uitgever Johan Polak beschreef het primaire proces van een uitgever als volgt: ‘Een uitgever schrijft het boek niet, hij leest het boek niet, hij drukt het niet, hij bindt het niet, hij verkoopt het niet’. De uitgever is dus een echte informatie-intermediair. Hij handelt in informatie zoals de makelaar in huizen handelt.

Door de opkomst van internet eind jaren negentig van de vorige eeuw leek de toegevoegde waarde van de uitgeverij nauwelijks meer aanwezig te zijn. In de nieuwe informatie-economie is ‘the medium not the message’ ([Negr95]), maar zal content mediumneutraal in XML-databases worden opgeslagen. Deze content wordt dan toegankelijk gemaakt via gepersonaliseerde zoekmachines. De prijs van informatie wordt niet langer meer door de kostprijs maar door de relevantiewaarde bepaald. Het tijdschrift wordt verdrongen door een portal, het boek door een dvd over het boek en de krant door een actuele nieuwssite. En dit alles geïntegreerd! De ultieme digitale droom binnen handbereik. Maar bovendien kon iedereen, maar dan ook werkelijk iedereen, de rol van de uitgever overnemen. ICT had de entreekosten ongelofelijk laag gemaakt.

De opkomst van digitalisering heeft deze waardeketen dus sterk veranderd. Een auteur heeft geen uitgever meer nodig om zijn lezerspubliek te bereiken, en nieuwe intermediairs met nieuwe zoekmiddelen zoals AltaVista en Google veranderden het rustige informatielandschap in een woeste informatiezee. Een nieuwe waardeketen zou die van figuur 4 kunnen zijn[Zie voor een goede uiteenzetting van verschillende waardeketens voor de wetenschappelijke uitgeverij [Roos02].].

C-2005-1-Huibers-04

Figuur 4. De nieuwe waardeketen.

Voorheen was deze waardeketen niet interessant voor de auteur omdat weinige potentiële lezers de auteur konden vinden. Dit gold zelfs niet voor een auteur op internet, want men moest immers het webadres kennen. Maar door de opkomst van internetzoekmachines is het lezersbereik ongelofelijk groot geworden.

Medische wereld

In een medische omgeving was de arts eeuwenlang de informatie-intermediair tussen het aanbod van de medische informatie en de patiënt. De arts bepaalde welke medische informatie hij de patiënt verstrekte. De arts was als het ware de enige filter naar ‘echte, relevante’ medische informatie. De mogelijkheden van de patiënt om informatie te vergaren reikten in vele gevallen niet verder dan de bekende medische encyclopedieën. De arts bepaalde niet alleen wat de patiënt las, maar ook wanneer iets gelezen werd.

Op dit moment zoekt de patiënt veelal zelf naar relevante informatie over zijn ziekte op het internet. De arts heeft geen enkele controle meer over de wijze waarop de patiënt geïnformeerd wordt. In de praktijk komt het meer dan eens voor dat een patiënt een arts confronteert met artikelen over zijn specialisatie waarvan de arts het bestaan niet weet, en dus ook niet weet of ze actueel en betrouwbaar, ja zelfs überhaupt relevant zijn. Het uitzoeken hiervan zou de medische specialist al snel doen veranderen in een medische bibliothecaris. De rol van de arts als informatie-intermediair is compleet veranderd. Dit ter illustratie van de grote veranderingen die IR-systemen in onze informatiemaatschappij teweegbrengen. Geeft dit nu nieuwe kansen voor een medische informatie-intermediair, een medisch zoeksysteem of voor de uitgeverijen in medische informatie? Wie zouden nu de nieuwe spelers in de medische informatiemaatschappij worden?

Informatie-intermediairs wisselen nu massaal van positie of zij worden vervangen door andere spelers. Kortom, de gehele waardeketen van het informatieproces is sterk aan het veranderen.

Er spelen drie elementaire vragen, te weten:

  1. Veranderende waardeketen: wie doet wat?
  2. Veranderend inkomstenmodel: wie betaalt wat?
  3. Veranderende posities: wie is de marktleider van morgen?

C-2005-1-Huibers-05

Figuur 5. Intermediair in de medische sector.

Veranderende waardeketens

Informatieketens veranderen en daardoor veranderen ook de bijbehorende waardeketens. Met alle gevolgen voor de traditionele intermediairs, die veranderen of althans zouden moeten veranderen. De nieuwe spelers zijn veelal niet de oude bekende spelers in een nieuw jasje, maar voorheen relatief onbekende jonge bedrijven zoals Google en Overture. Niet het verkopen van informatie maar het zoeken naar informatie is big business geworden.

Deze turbulentie beperkt zich niet alleen tot de informatie-intermediairs. De gehele Nederlandse economie staat bekend als een diensteneconomie en ook op deze economie heeft de digitalisering een enorme impact. Het overgrote deel van de Nederlandse werkende bevolking is namelijk bezig met het creëren en verwerken van informatie. Ook privé verkeren wij in een informatierijke omgeving. Zo constateerde de toerismesector afgelopen zomer dat zoeksystemen op internet een nieuwe bedreiging vormden voor de hoteliers op de Turkse Rivièra[Turks strand voor habbekrats, NRC, 10 juli 2003.]. Surfende vakantiegangers bepaalden het lage prijsbeeld en de verwachting is dat dit ook voor de komende jaren zal gelden. Niet diegene met de mooiste folders verkoopt de meeste vakanties, maar diegene die het beste op internet wordt gevonden. Dit verandert het complete businessmodel van een reisorganisatie. De reisagenten, de drukkerijen, de prijsstellingen, vele, zo niet alle aspecten worden heroverwogen en gerangschikt in een nieuw businessmodel. Vooralsnog besluiten vele reisorganisaties om het internet te zien als een parallelle inkomstenbron. Maar de eerste informatie-intermediairs betreden reeds deze markt zonder dat zij een fysieke reisorganisatie achter zich hebben staan. Hun businessmodel is gebaseerd op het maken van kleine marges op basis van heel veel (internet)boekingen.

Dergelijke ontwikkelingen treden ook op in de financiële, huizen- en automarkten. Zowaar een hele omslag voor onze economie. Met een belangrijke kans voor de informatie-intermediairs.

Veranderend inkomstenmodel

De uitdaging voor zowel oude als nieuwe informatie-intermediairs ligt in het bouwen van goede filters en zoekmachines. Het verbinden van vraag en aanbod. Maar op welke wijze kan men daar net zoveel geld mee verdienen als in de oude papieren wereld? Daar werd de verkoopprijs voornamelijk bepaald door de kostprijs plus een flinke marge. In de digitale omgeving zal echter het begrip relevantie in hoge mate bepalend zijn voor de verkoopprijs.

De waarde van informatie is dus in hoge mate gerelateerd aan de relevantie van informatie. Het bedrijfseconomisch vraagstuk luidt dan: hoe bepaal je de kosten van relevantie? De mate van relevantie moet dan op de een of andere manier financieel worden uitgedrukt. Het heeft te maken met actualiteit maar ook met betrouwbaarheid, behoefte, eerder ontvangen informatie, enz. Het bepalen van een goede prijs voor de dienstverlening is één van de meest uitdagende vraagstukken voor de komende jaren. In het kort worden hier drie businessmodellen opgesomd.

De lezer betaalt

Dit is het traditionele businessmodel vertalen naar een nieuwe vorm. De lezer kan een abonnement kopen en via login’s de informatie raadplegen. Vanzelfsprekend kan dit parallel gaan met de papieren bronnen zoals vele krantensites doen. Ook kunnen nieuwe prijsmodellen geïntroduceerd worden zoals we die bijvoorbeeld kennen in de telecomindustrie met pre-paid kaarten (honderd artikelen) of bundels (tien artikelen per maand, indien meer geraadpleegd dan extra betalen, minder geraadpleegd dan gaan ze over naar de volgende maand). Natuurlijk mag men hier artikelen vervangen door gigabytes, digitale films, enz., enz.

De adverteerder betaalt

Denk bijvoorbeeld aan adverteerders die gebruikmaken van zoekmachines van de intermediairs. Adverteerders breken op eenvoudige wijze in op de lijst met opgeleverde relevante documenten. Soms transparant door een heldere, separate vermelding. Zo wordt bijvoorbeeld bij zoeken.nl na iedere zoekopdracht onder de resultaten vermeld dat dit onderwerp mogelijk ook te kopen of te verkopen is op eBay.

Maar soms zijn advertenties ondoorzichtig, als sluikreclame verweven in de lijst van relevante documenten. ‘Er staat niet wat er staat’ dichtte Nijhoff al. Bovendien kent de adverteerder na de zoekactie de intieme informatiebehoefte van de gebruiker, waarop hij vervolgens gewenst of ongewenst kan anticiperen. Dit levert veel toegevoegde waarde op voor de adverteerder. De wetenschap dat iemand op zoek is naar een huis uit de jaren dertig kan zeer informatief zijn voor een bouwmarkt die geïnteresseerden met de laatste aanbiedingen wil bestoken.

De schrijver betaalt

Ten slotte is het ook mogelijk dat de opsteller van de content wil betalen. Zo lanceert de wetenschappelijke uitgeverij Springer een nieuw businessmodel waarbij de wetenschapper kan betalen voor zijn artikel zodat Springer het gratis op internet zet. De uitgever wordt dan als het ware pr-man van een wetenschapper. Dus niet de lezer maar de schrijver betaalt. Een dergelijk model kan ook passen bij het eerdergenoemde reisorganisatie-businessmodel. De eigenaar van een hotel betaalt om ontsloten te worden door een internetservice van de reisorganisatie. Aan de hand van de populariteit van de services wordt de prijs bepaald.

De toekomst van de nieuwe spelers

In dit artikel wordt aangegeven dat bestaande intermediairs die richten op het vergaren, selecteren, bewerken en verrijken van informatie zware concurrentie hebben of kunnen verwachten van nieuwe toetreders. De vraag rest wie de nieuwe spelers zijn en hoe robuust hun toekomst is.

Allereerst lijkt het haast alsof eigenaren van internetzoeksystemen een lucratief leven leiden als de toekomstige intermediair. Er is nagenoeg sprake van verplichte winkelnering omdat een zoeksysteem in bijna alle gevallen bepaalt of een consument de internetpagina van een bedrijf bekijkt. Zij kunnen op deze manier een monopolie creëren op de intermediaire markt. Maar het leven van een eigenaar van een bedrijf in internetzoeksystemen kent ook vele onzekerheden.

Immers, welk internetzoeksysteem in de nabije toekomst gebruikt gaat worden, lijkt vooralsnog onvoorspelbaar. Gebruikersgemak, snelheid of omvang van de ontsloten collectie lijken het meest bepalend. Maar ook de wijze van relevantiebepaling vormt een onderdeel van succes, zoals we bij Google hebben mogen constateren. Google werd in één jaar tijd van een relatief onbekend zoeksysteem op het internet, een absolute wereldleider omdat men op geheel nieuwe wijze relevante documenten detecteerde. Het vernieuwende zit in het feit dat Google de mate van populariteit van de site meeneemt in de weging van relevantie, te meten door het aantal verwijzende links en de waardering van de verwijzers. De vraag is of een nieuw IR-systeem niet de complete klantenkring van Google kan afsnoepen. Dit kan doordat het systeem mogelijk geavanceerder is maar ook doordat een IR-systeem geïntegreerd wordt in een besturingssysteem of een standaard-bedrijfsapplicatie.

De tweede groep nieuwe spelers zijn zij die hun diensten aanbieden op basis van bestaande zoekmachines. Denk hierbij aan internet-reisaanbieders die langzaam maar zeker de reisbureaus wegconcurreren. Hetzelfde gebeurt ook op de advertentie-, auto-, huizen-, aandelen-, hypotheken-, vliegen-, verzekeringenmarkt, om maar een paar markten te noemen. De toekomst van deze nieuwe intermediairs is ook verre van zeker. De klantenbinding met een intermediair op internet is minimaal. Bovendien kan een klant altijd voordat hij de koopbeslissing neemt even zoeken naar een andere, betere[Lees, veelal goedkopere.] aanbieding. Dit maakt dat nieuwe intermediairs veelal op prijs concurreren. De tijd zal het leren of de klant ook bereid is te betalen voor de kwaliteit en de relevantie van de geleverde informatie over de aangeboden dienst. Bijvoorbeeld een makelaar die informatie vergaart maar deze alleen tegen betaling aanbiedt. In een dergelijk geval kan een intermediair contributie innen voor het gebruik van zijn functie en zijn we weer beland bij een traditioneel businessmodel van een uitgeverij.

Tot slot kan de nieuwe speler ook voortkomen uit de oude intermediairs van vandaag. De uitgeverij tracht bijvoorbeeld reeds enige tijd een positie te verwerven in het nieuwe digitale informatielandschap[Zie onder andere het KPMG-onderzoek ‘De uitgever aan het woord’, Theo Huibers en Cathelijn Timmers, 2004.]. Zij tracht door betere ontsluiting, kwaliteitsinformatie en selectief aanbod de gebruikers aan zich te binden. De vraag hier is of de bestaande intermediair de sprong naar de nieuwe invulling van zijn rol kan maken. Het vergt een complete herinrichting van zijn businessmodel en alles wat ermee samenhangt.

Speelt de IT-auditor mee?

De positie van de IT-auditor is tweeledig. Enerzijds is hij een onderdeel van de informatiemaatschappij, en functioneert hij als informatieanalist. In het bovenbeschreven model staan hem dan verschillende methoden ter beschikking. Anderzijds is hij in zijn auditende, toetsende rol ook de beoordelaar van de ‘informatiemakelende systemen’, zowel in de organische als de technische betekenis van het woord.

De IT-auditor als informatieanalist

De IT-auditor is eigenlijk een informatieanalist. Aan een veelheid aan informatie, die hij eerst moet ontsluiten, ordenen en analyseren, ontleent hij zijn bevindingen en hij trekt er zijn conclusies uit. Ook voor hem geldt het adagium van Huygens dat het bezitten van data nog niet gelijk staat aan intellectueel vermogen.

Hoe zou de IT-auditor efficiënter de juiste informatie kunnen vergaren en adequater functioneren? Hoe kan hij beter kiezen, of laten kiezen, uit alle informatiebronnen. Zou het mogelijk zijn gestructureerder met informatieanalysemiddelen om te gaan, zodanig dat IT-auditing efficiënter kan worden uitgevoerd?

Veel IT-audits verlopen nog via het eerst beschreven model, waarbij de informatie via menselijke intermediairs wordt verzameld met pen en papier in tijdsintensieve en soms wat subjectieve interviews. Vreemd eigenlijk dat het onderzochte object veelal hypermodern is, en de onderzoeksmiddelen zo klassiek zijn.

De IT-auditor is al wel bekend met de information-retrievalsystemen, als hulpmiddel bij de audit. Bijvoorbeeld in de vorm van tool-based auditing. Op basis van een keuze vooraf van de auditor worden data verzameld, geanalyseerd en verrijkt. Maar de selectie vooraf en de analyse blijven de kracht en de zwakte van zo’n audit. De ‘tools’ retrieven informatie en presenteren die aan de auditor op de door hem gekozen wijze. De tools zelf zijn nog niet slim genoeg om nieuwe patronen te kunnen ontdekken op het moment dat ze ontstaan. Deze tools kunnen alleen vergelijken met bekende, voorgeprogrammeerde modellen, achteraf. Deze wijze van werken voldoet indien men weet wat men zoekt, en indien de audit niet bijzonder tijdkritisch is ten aanzien van het object en eventuele incidenten.

In de volgende fase sluit tool-based auditing dichter aan bij het optreden van incidenten. Het verschil tussen auditing en logging of het anderszins registreren van gebeurtenissen wordt kleiner. De auditfunctie zit ingebouwd in de computersystemen. Ook hier kennen we al enkele voorbeelden. Er zijn bijvoorbeeld ‘policy checkers’ die geautomatiseerd de kwetsbaarheden in standaard-besturingssystemen checken. Voorheen zat zo’n policy checker in de bagage van de auditor. Tegenwoordig draait zo’n policy checker voortdurend mee in het systeem, en wordt ook nog eens automatisch van geactualiseerde gegevens voorzien omtrent de laatst-ontdekte kwetsbaarheden. De IT-auditor heeft daar vrijwel geen werk meer aan.

Deze voorbeelden gelden vooral de meer technische audits, maar hier beperkt de ontwikkeling zich niet toe. Hetzelfde geldt immers voor procesaudits. Neem de ontwikkeling van het IT-beheer. Waar men voorheen in een audit de beheerhandboeken opvroeg, om deze te toetsen tegen een norm, bijvoorbeeld ITIL, wordt in de moderne beheeromgeving gebruikgemaakt van geautomatiseerde hulpmiddelen voor incident-, wijzigings- en configuratiebeheer. De ‘procedures’ zijn vastgelegd in de beheersystemen en de auditor hoeft, in theorie althans, nog maar eenmaal zo’n systeem te beoordelen.

Overigens bieden information-retrievalsystemen bij uitstek de mogelijkheid voor de auditor zich te laten informeren over ongestructureerde teksten (memo’s, notities, enz.) of data. De IR-tools kunnen hem hierin ondersteunen. Juist hier kunnen onverwachte verbanden worden gedetecteerd.

De conclusie is dat ook voor de auditfunctie de informatieketen eerder en dieper in de informatiesystemen zal beginnen, en dat er minder noodzaak is zwaar-gespecialiseerde technische specialisten hands-on te laten auditen.

De IT-auditor en het object ‘informatiemakelende systemen’

De ontwikkelingen bieden ook ruimte voor nieuwe auditobjecten: de informatiesystemen van de intermediairs. Immers, daarin zit de informatie besloten die waarde genereert voor de intermediairs. De waarde wordt volledig bepaald door de actualiteit, juistheid en tijdige beschikbaarheid. En het waarde-genererend vermogen is weer geheel afhankelijk van de mogelijkheid de toegang tot die informatie te kunnen beheersen, te kunnen controleren en te kunnen doorbelasten.

Dat ‘doorbelasten’ vereist dat het digitaal afrekenen uit de kinderschoenen komt. Dit onderwerp is een bekend terrein voor de IT-auditor. Maar een verwante tak van sport, waarin de IT-auditor zich meer zou kunnen verdiepen, ontstaat: de online revenue assurance. Want uiteindelijk is het succesvol afwikkelen van de financiële stromen in de informatiemaatschappij toch één van de voorwaarden voor het doorgroeien naar een volwassen informatie-economie.

Tot slot

De positie van de traditionele intermediairs ligt onder vuur. De opkomst van geavanceerde IR-technologie maakt het mogelijk nieuwe businessmodellen te introduceren. Vergaren, selecteren, bewerken en verrijken van informatie kan door geautomatiseerde systemen worden overgenomen. Dit leidt tot nieuwe businessmogelijkheden voor nieuwe spelers in de informatiemaatschappij. Het zal de oorspronkelijke businessmodellen en waardeketens van bestaande informatie-intermediairs en mogelijk alle intermediairs in onze diensteneconomie drastisch gaan veranderen.

Literatuur

[Bree03] K. Breedveld en A. van den Broek, De meerkeuzemaatschappij. Facetten van de temporele organisatie van verplichtingen en voorzieningen, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2003.

[Kist96] J. Kist, Bibliodynamica. Slaag- en faalkansen bij innovatie van informerende systemen, in het bijzonder in het uitgeversbedrijf, Otto Cramwinkel Uitgever, 1996.

[Negr95] Nicholos Negroponte, Being Digital, Hodder & Stoughton, 1995.

[Roos02] H. Roosendaal, Wetenschappelijke informatie, Oratie, Universiteit Twente, 2002.

[Seel00] John Seely Brown en Paul Duguid, De waarde van informatie, een holistische benadering voor organisatie en samenleving, Pearson Education Uitgeverij BV, 2000.

[Tenn94] J. Tennekes, Communicatie en cultuurverschil, M&O, 1994.

[www.sims] www.sims.berkeley.edu/research/projects/how-much-info-2003/execsum.htm#summary

Softwarepakketten voor equipment en automotive leasing: een inventarisatie

Internationalisatie, concentratie,teruglopende marges en portefeuilles in de volwassen markten maar ook kansen en ‘ouderwetse’ groeicijfers in nieuwe markten, en natuurlijk ook de introductie van nieuwe wet- en regelgeving: de leasemarkt is de laatste decennia niet zo sterk in beweging geweest als vandaag de dag. De verschillende ontwikkelingen vragen om gestandaardiseerde, internationaal inzetbare, flexibele, schaalbare en technisch geavanceerde leasepakketten. Dit geldt voor alle leasemaatschappijen, in zowel de automotive- als de equipment-leasebranche.

Klik op het pdf-symbool om het volledige artikel te bekijken.

Outsourcen:onderbouwde beslissing of vergissing?

Outsourcing: wie heeft er niet van gehoord? Al 25 jaar is het (strategisch) uitbesteden van activiteiten van een organisatie aan een externe leverancier een aandachtspunt voor de directies van vele organisaties in zowel goede als slechte economische tijden. Het is als een huwelijk, een in potentie langdurige verbintenis, met het oogmerk om synergievoordelen te behalen. Echter, ook de beste huwelijken lopen wel eens een deukje op, en vele eindigen in een scheiding. Zo is het ook met outsourcing. Wat op het eerste gezicht een goede verbintenis/partnership lijkt, faalt regelmatig. Als men zich hierop instelt en zich vooraf rekenschap geeft van de mogelijke risico’s kan outsourcing zeer succesvol zijn en achteraf gezien niet een kostbare vergissing of een teleurstelling. Dit artikel gaat primair in op een aantal onderwerpen om te komen tot een onderbouwde en verantwoorde beslissing om onderdelen van ICT te outsourcen. Daarnaast komen in het licht van inzicht in en toezicht op de uitbestede dienstverlening beknopt contractbewaking en service delivery management aan de orde.

Klik op het pdf-symbool om het volledige artikel te bekijken.

System Integration Controls Lessons Learned from ERP Projects Applied to e-Business Systems

e-Business systems are being developed within many organisations. As a result of competition and time pressure, e-Business systems are confronted with the same kind of project and control issues that ERP systems faced before them. In 1999, Gartner estimated that 75% of all e-Business projects fail. This article deals with the complexity of e-Business systems and explains to what extent key elements such as change management, training and controls need to be designed and implemented in order to increase the chance of success.

Klik op het pdf-symbool om het volledige artikel te bekijken.

Verified by MonsterInsights